14 Jan 2020
blog

Gevolgen niet voldoen precontractuele mededelingsplicht

Blog

De mededelingsplicht blijft de gemoederen bezighouden. De Hoge Raad heeft enige tijd terug een belangrijk arrest over de mededelingsplicht gewezen.

Eerst het wettelijk kader. De verzekeringsnemer is verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten en omstandigheden mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar voor het al dan niet en onder welke voorwaarden het afsluiten van een verzekering afhangt of kan afhangen (artikel 7:928 lid 1 BW). De mededelingsplicht heeft geen betrekking op feiten die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen, en evenmin op feiten die niet tot een voor de verzekeringnemer ongunstigere beslissing zouden hebben geleid. Als de verzekering wordt gesloten op basis van een vragenlijst, dan bepaalt de vragenlijst de omvang van de mededelingsplicht en kan de verzekeringnemer zich beperken tot beantwoording van de concrete vragen.

Indien de verzekeringnemer niet aan deze mededelingsplicht heeft voldaan kan de verzekeraar daar gevolgen aan verbinden. Zo kan de verzekeraar op grond van artikel 7:929 lid 1 BW de verzekering opzeggen, op grond van artikel 7:930 lid 4 respectievelijk lid 5 BW uitkering van de schade weigeren, matigen of daaraan andere voorwaarden verbinden als waren deze voorwaarden in de overeenkomst opgenomen. De verzekeraar kan deze gevolgen echter alleen inroepen indien hij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten althans niet onder dezelfde voorwaarden of indien er sprake is van opzet de verzekeraar te misleiden.

In de rechtspraak (Hotel Wilhelmina, maar later ook in Fatum/Susanna) is geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden had gesloten relevant is wat een ‘redelijk handelend verzekeraar’ zou hebben gedaan (HR 19 mei 1978, ECLI:NL:PHR:1978:AC6258 en HR 22 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2999). Dit betekent dat een beroep van de verzekeraar op artikel 7:930 lid 4 BW of 7:929 lid 1 BW in beginsel alleen kan slagen indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering niet (onder dezelfde voorwaarden) zou hebben gesloten.

In een recent arrest (ECLI:NL:HR:2018:1841) heeft de Hoge Raad deze maatstaf bevestigd en geoordeeld dat hoewel volgens de tekst van het nieuwe artikel 7:928 lid 1 BW beslissend is of ‘de verzekeraar’ de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gesloten, uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met deze bepaling geen ander resultaat heeft willen bereiken dan volgt uit het Hotel Wilhelmina-arrest (HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841). Dit is alleen anders indien de verzekeraar een afwijkend acceptatiebeleid hanteert. De verzekeringnemer zou dan wel bekend hebben moeten (kunnen) zijn met het afwijkende acceptatiebeleid. Alleen dan kan de verzekeringnemer de relevantie van de niet- meegedeelde feiten en omstandigheden binnen het acceptatiebeleid overzien, aldus de Hoge Raad.

Voor de beantwoording van de vraag wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan, kan groot gewicht toekomen aan het acceptatiebeleid van andere verzekeraars. Dit betekent echter niet zonder meer dat het acceptatiebeleid dat wordt gevoerd door een of meer andere verzekeraars als dat van een redelijk handelend verzekeraar dient te gelden. Als het beleid van een of meer andere verzekeraars op inhoudelijke gronden de toets aan de maatstaf van een redelijk handelend verzekeraar niet kan doorstaan, kan daar derhalve geen beroep op worden gedaan. Evenmin is volgens de Hoge Raad uitgesloten dat het acceptatiebeleid van de betrokken verzekeraar op inhoudelijke gronden blijkt te voldoen aan de maatstaf van de redelijk handelend verzekeraar, ook al voeren andere verzekeraars een ander of geen beleid ten aanzien van de betrokken feiten en omstandigheden. Of het acceptatiebeleid dat de desbetreffende verzekeraar voert het beleid is van een ‘redelijk handelend verzekeraar’ zal dus afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. De verzekeraar doet er dus doorgaans goed aan om aan te voeren waarom een redelijk handelend verzekeraar onder de gegeven omstandigheden het desbetreffende acceptatiebeleid zou voeren.

Volgens de Hoge Raad is voor het antwoord op de vraag of een verzekeraar het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar voert niet steeds noodzakelijk dat het acceptatiebeleid van andere verzekeraars wordt onderzocht. Dit zal vooral van het verweer van de verzekeringnemer afhangen. De verzekeringnemer doet er zijnerzijds dus goed aan om het acceptatiebeleid van andere verzekeraars in zijn verweer te betrekken. Dit zal geen zin hebben als de verzekeraar een afwijkend acceptatiebeleid hanteert en de verzekeringnemer van dit beleid op de hoogte was of had kunnen zijn. De verzekeringnemer zal uit de gevraagde informatie kunnen afleiden of de verzekeraar de verzekering wil sluiten en zo ja onder welke voorwaarden. Daaruit volgt volgens de Hoge Raad echter niet zonder meer dat de verzekeringnemer wist of behoorde te weten welke gevolgen de verzekeraar binnen zijn acceptatiebeleid aan deze informatie zal verbinden. Zowel de verzekeraar als verzekeringnemer kunnen dus aanvoeren waarom voor de verzekeringnemer onder de gegeven omstandigheden uit de gevraagde informatie al dan niet was af te leiden welke gevolgen de verzekeraar aan de gevraagde informatie zou verbinden.

Keywords

Acceptatiebeleid
Mededelingsplicht
Redelijk handelend verzekeraar
Verzekeringsrecht
Verzwijging

Auteur(s)

Jasmina Jusufovic

Advocaat bij Pactadvocaten