28 Feb 2020
blog

Maatstaf aansprakelijkheid advocaat jegens derden

Blog

Dat een advocaat aansprakelijk kan zijn tegenover zijn cliënt is alom bekend. Maar hoe zit het met de aansprakelijkheid van een advocaat ten opzichte van derden? In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad zich daarover uitgelaten. In deze blog wordt deze uitspraak behandeld.

De norm van artikel 7:401 BW, waaruit volgt dat een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen, krijgt invulling door de vraag of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou hebben gehandeld. Wat dit concreet betekent, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Ten aanzien van bepaalde beroepen, zoals die van de advocaat, zijn in de jurisprudentie tal van (aanvullende) regels geformuleerd die min of meer specifiek zijn voor het desbetreffende beroep.
Genoemde zorgplicht houdt voor advocaten onder meer in dat een advocaat zijn cliënt niet in een situatie dient te brengen waarin laatstgenoemde wordt blootgesteld aan onnodige, voorzienbare en vermijdbare risico’s.

Maar hoe zit het eigenlijk met de aansprakelijkheid van een advocaat ten opzichte van derden? De maatstaf hiervoor formuleerde de Hoge Raad recent in zijn uitspraak van 17 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:61).

In deze zaak draait het om de vraag of een advocaat van het advocatenkantoor Banning aansprakelijk is voor de schade die twee Belgische vennootschappen en hun schuldeisers hebben geleden door het gestelde onrechtmatig en onzorgvuldig handelen van deze advocaat. De schade van ruim 2,8 miljoen euro werd geleden doordat werd besloten om het economisch eigendomsrecht van een vliegtuig, toebehorend tot het vermogen van deze twee inmiddels failliete vennootschappen, te verkopen en de verkoopopbrengst met medewerking van de advocaat niet aan de twee vennootschappen te betalen, maar aan een gelieerde derde vennootschap die geen verhaal biedt. Uiteindelijk gaan zowel de twee Belgische, als de gelieerde Zwitserse vennootschap failliet en is de verkoopopbrengst nooit terugbetaald aan de (nadien gefailleerde) vennootschappen. De curatoren hebben in deze zaak, na de vorderingen gecedeerd te hebben gekregen van de Belgische curatoren, Banning en de betrokken advocaat aansprakelijk gesteld. De curatoren stelden zich op het standpunt dat de advocaat had meegewerkt aan de onttrekking van de opbrengst uit een failliete boedel.

Bij tussenvonnis bevestigt de rechtbank dit standpunt van de curatoren en stelt hen in het gelijk. Banning heeft volgens de rechtbank onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld tegenover de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank neemt een onderzoeksplicht aan en oordeelt dat de advocaat in de gegeven omstandigheden nader onderzoek had moeten verrichten naar de risico’s verbonden aan de betalingsroute van de verkoopopbrengst.

In tussentijds hoger beroep overweegt het gerechtshof echter anders en wordt de vordering afgewezen. Niet zou zijn gebleken dat Banning zou hebben geadviseerd om de verkoopopbrengst aan de gelieerde derde vennootschap te betalen. Voorts kan volgens het hof niet worden geconcludeerd dat Banning haar cliënten diende te waarschuwen voor de risico’s verbonden aan de betaling van de verkoopopbrengst aan de Zwitserse vennootschap.

De Hoge Raad is het eens met het oordeel van het hof. Daarbij stelt de Hoge Raad voorop dat het onder omstandigheden zo kan zijn dat een advocaat gehouden is bij zijn dienstverlening rekening te houden met hem bekende of redelijkerwijs kenbare, gerechtvaardigde belangen van derden die in voor hen nadelige zin zouden kunnen worden geraakt door het (voorgenomen) handelen of nalaten waar zijn dienstverlening betrekking op heeft. Daarbij valt te denken aan het ontraden van een voorgenomen transactie, of het waarschuwen van de cliënt voor de daaraan, in verband met de betrokken belangen van derden, verbonden risico’s. Volgens de Hoge Raad brengt het voorgaande mee dat een advocaat bij zijn dienstverlening met betrekking tot een voorgenomen financiële transactie geen rekening hoeft te houden met de mogelijke belangen van derden, tenzij hij uit de hem door de cliënt verschafte gegevens of de overige omstandigheden van het geval redelijkerwijs behoort af te leiden dat zodanige, gerechtvaardigde, belangen door de van hem gevraagde dienstverlening op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad. De Hoge Raad neemt de kernwaarden van de advocatuur genoemd in artikel 10a lid 1 onder b van de Advocatenwet als uitgangspunt en legt deze ten grondslag aan de uitspraak. Op grond van dit artikel dient een advocaat niet alleen zorg te dragen voor de rechtsbescherming van zijn cliënt, maar hij dient bij die belangenbehartiging ook oog te hebben voor de context van dat belang, evenals voor de belangen van andere betrokkenen, zoals bijvoorbeeld derden. Indien nodig moet een advocaat zijn cliënt confronteren met de gerechtvaardigde belangen van die anderen.

Mocht een advocaat weten, of redelijkerwijs behoren te begrijpen, dat sprake is van dergelijke belangen en dat de betrokken derden door een (voorgenomen) handelen of nalaten op onaanvaardbare wijze in die belangen zouden kunnen worden geschaad, dan dient de advocaat zijn dienstverlening daarop af te stemmen. Dit kan bijvoorbeeld door beoogde transacties af te raden, of door cliënt te waarschuwen voor de daaraan, in verband met de betrokken belangen van derden, verbonden risico’s. Hierbij geldt dat een advocaat, op basis van artikel 7.2 lid 1 Verordening op de advocatuur, mag afgaan op de juistheid van de door de cliënt verstrekte gegevens zolang in redelijkheid aanwijzingen van het tegendeel ontbreken. Of een advocaat redelijkerwijs moet concluderen dat sprake is van een zodanige situatie waarin nader onderzoek naar de situatie gevergd wordt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het enkel weten dat een vennootschap (of het grotere concern waar de vennootschap onderdeel van uitmaakt) waar de advocaat zijn diensten aan verleent in financiële moeilijkheden zit, zoals in deze zaak aan de orde, is daartoe niet voldoende. Zelfs niet wanneer de betrokken advocaat deskundig is op het gebied van het insolventierecht. In dit geval kon niet worden vastgesteld dat de advocaat wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de verkoopopbrengst van het vliegtuig uit de gelieerde vennootschap zou verdwijnen. Kortom: de advocaat is, gelet op de omstandigheden van het geval, niet aansprakelijk.

Met deze uitspraak formuleert de Hoge Raad een heldere maatstaf voor de aansprakelijkheid van een advocaat jegens derden. Zoals ook uit deze zaak blijkt, zal niet snel sprake zijn van het schenden van de zorgplicht van een advocaat ten opzichte van derden.

Keywords

Beroepsaansprakelijkheid advocaat
Zorgplicht

Auteur(s)

Boudewijn Cremers

Advocaat en voorzitter van het dagelijks bestuur bij Van Iersel Luchtman Advocaten