10 Mar 2020
blog

De Hoge Raad over het begrip ‘opzet tot misleiding’ uit artikel 7:941 lid 5 BW

Blog

In het verzekeringsrecht en in de praktijk is de term ‘opzet tot misleiding’ regelmatig onderwerp van discussie. Dat is begrijpelijk want de wet verbindt ingrijpende gevolgen aan opzettelijke misleiding van de verzekeraar, zoals verval van het recht op uitkering. 

Het was nog de vraag hoe ruim de term ‘opzet tot misleiding’ moet worden begrepen bij het verstrekken van informatie aan de verzekeraar na verwezenlijking van het risico (artikel 7:941 BW). Valt ‘voorwaardelijk opzet’ daar ook onder?

De Hoge Raad heeft zich hierover uitgelaten in zijn arrest van 21 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:311).

Opzet tot misleiding bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst
De term ‘opzet tot misleiding’ komt voor in verschillende wetsartikelen, zoals de artikelen 7:930 lid 5 en artikel 7:941 lid 5 BW. In 2016 heeft de Hoge Raad zich al uitgelaten over die term in het kader van artikel 7:930 BW: de precontractuele mededelingsplicht.

Volgens de Hoge Raad dient met ‘opzet tot misleiding’ in artikel 7:930 lid 5 BW te worden verstaan dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen de overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.

Hier gaat het dus om opzettelijke misleiding bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. Maar geldt die uitleg van de Hoge Raad ook voor die term zoals genoemd in artikel 7:941 BW: het verstrekken van informatie ná het verwezenlijken van het verzekerde risico? De meningen daarover zijn verdeeld, zowel in de rechtspraak als in de rechtsliteratuur.

 

Schending van de mededelingsplicht na verwezenlijking risico (artikel 7:941 BW)
In de onderliggende zaak gaat het om een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het risico heeft zich verwezenlijkt (er is arbeidsongeschiktheid in de zin van de verzekering). Na enige tijd gaat de verzekerde (meer) werken, maar de verzekerde meldt dat niet aan de verzekeraar.

De verzekeraar stelt dat de verzekerde dit niet heeft gemeld met het opzet tot misleiding. De verzekerde erkent weliswaar dat hij de uitbreiding van zijn werkzaamheden niet heeft gemeld, maar dat was niet met de opzet tot misleiding. Er volgt een procedure bij de rechter en daarna bij het hof.

Oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat ook bij de uitleg van het begrip ‘opzet tot misleiding’ zoals genoemd in artikel 7:941 lid 5 BW kan worden aangesloten bij de criteria van de Hoge Raad zoals gegeven met betrekking tot 7:930 lid 5 BW.

Het hof oordeelt dat de Hoge Raad in 2016 het begrip opzet tot misleiding voorkomend in artikel 7:930 lid 5 BW heeft ingeperkt tot handelen met de bedoeling de verzekeraar ‘op het verkeerde been te zetten’ (opzet als oogmerk). Tegen die achtergrond oordeelt het hof:
Het ligt voor de hand hetzelfde begrip opzet tot misleiding in artikel 7:941 lid 5 BW (…) op dezelfde wijze uit te leggen.’

Het hof past die uitleg vervolgens als volgt toe:
Daarom is het hof met de rechtbank (in 3.16 en 3.17 eindvonnis zaak 2) van oordeel dat onder opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW dient te worden verstaan dat een mededelingsplicht is geschonden met de bedoeling om de verzekeraar te bewegen een hogere uitkering te krijgen of te behouden.’

Met deze toepassing van het begrip ‘opzet tot misleiding’ oordeelt het hof vervolgens dat daarvan in deze zaak geen sprake was.

In cassatie
In cassatie vindt de verzekeraar dat het hof het begrip ‘opzet de verzekeraar te misleiden’ als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW te beperkt heeft opgevat. Onder dat begrip valt volgens de verzekeraar ook ‘voorwaardelijk opzet.’

Daaronder verstaat men niet alleen het verstrekken van onjuiste informatie waarbij de gevolgen willens en wetens zijn beoogd, maar ook het verstrekken van onjuiste informatie waarbij de men zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Dit laatste noemt men ‘voorwaardelijk opzet’.

De Hoge Raad oordeelt echter dat het hof terecht heeft overwogen, dat voor de term ‘opzet tot misleiding’ in artikel 7:941 lid 5 BW, hetzelfde criterium geldt als voor de term ‘opzet tot misleiding’ in artikel 7:930 lid 5 BW. De Hoge Raad oordeelt:
Er bestaat dan ook goede grond om aan de woorden ‘met het opzet de verzekeraar te misleiden’ in art. 7:941 lid 5 BW een betekenis toe te kennen die aansluit bij de betekenis die daaraan toekomt in het kader van art. 7:930 lid 5 BW. Uit de parlementaire geschiedenis bij art. 7:941 lid 5 BW blijkt ook niet dat de wetgever een andere invulling voor ogen heeft gehad.’

Opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW
Bij beoordeling van de vraag of sprake is van opzet tot misleiding zoals bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW, dient dus te worden onderzocht of bij de verzekerde de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending niet zou hebben verstrekt.

Ook bij artikel 7:941 lid 5 BW dient de term ‘opzet tot misleiding’ dus hiertoe te worden beperkt.

Hiermee lijkt een einde te komen aan een lang bestaande onzekerheid in het verzekeringsrecht en kan worden aangenomen dat onder het begrip ‘opzet tot misleiding’ zoals bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW niet ‘voorwaardelijk’ opzet wordt bedoeld.

Keywords

Artikel 7:941 lid 5 BW
Opzet tot misleiding
Voorwaardelijk opzet

Auteur(s)

Peter van Huizen

Advocaat bij Salva Schaderecht

LinkedIn