03 Jun 2020
blog

SNS Reaal c.s. weigeren terecht inzage in stukken in enquêteprocedure

Blog

De Hoge Raad heeft onlangs een beschikking gewezen over het weigeringsrecht voor een onderzochte vennootschap tegenover enquêteurs (HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:600). Deze uitspraak komt erop neer dat de vertrouwelijkheid van de met een advocaat of notaris uitgewisselde informatie voor de rechtspersoon een gegronde reden kan opleveren om niet te voldoen aan zijn plicht om inzage te geven in alle stukken die de onderzoekers nodig achten voor het enquêteonderzoek. Gelet op het belang van de vertrouwelijkheid, kan de rechtspersoon zich zelfs op de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie beroepen, indien de geheimhouder zich ter zake zelf niet op een verschoningsrecht beroept.

Achtergrond

De Ondernemingskamer heeft een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van SNS Reaal en SNS Bank (‘SNS Reaal c.s.’) in de periode tot aan de nationalisatie van SNS Reaal in 2013. De Vereniging van Effectenbezitters (‘VEB’), die om het onderzoek had verzocht, heeft het cassatieberoep van de onderzoekers ondersteund. SNS Reaal c.s. weigeren om de door de Ondernemingskamer ingestelde onderzoekers inzage te geven in informatie die is uitgewisseld met een advocaat of notaris. Deze informatie is volgens SNS Reaal c.s. opgenomen in o.a. notulen van vergaderingen van hun raden van bestuur en commissarissen, schriftelijke bestuursbesluiten en correspondentie met DNB en het ministerie van Financiën. In reactie daarop hebben de onderzoekers de raadsheer-commissaris ex artikel 2:350 lid 4 BW juncto artikel 2:352 lid 1 BW primair verzocht te bepalen dat SNS Reaal c.s. zich ten aanzien van de betreffende documenten niet kunnen beroepen op een afgeleid verschoningsrecht. Subsidiair hebben de onderzoekers verzocht te bepalen dat SNS Reaal c.s. de betreffende stukken aan de raadsheer-commissaris dienen over te leggen zodat deze kan bepalen of SNS Reaal c.s. zich terecht op een afgeleid verschoningsrecht beroepen.


Oordeel raadsheer-commissaris

De raadsheer-commissaris is van oordeel dat het functionele verschoningsrecht ook geldt binnen een enquêteprocedure. Aan SNS Reaal c.s. komt een beroep toe op een afgeleid verschoningsrecht met betrekking tot hetgeen zij aan een advocaat of notaris hebben toevertrouwd en hetgeen de advocaat of notaris aan hen heeft meegedeeld. Dat bij het verkrijgen van openheid van zaken over de periode voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal een zwaarwichtig publiek belang bestaat, is geen uitzonderlijke omstandigheid die maakt dat het verschoningsrecht moet worden doorbroken. SNS Reaal c.s. hebben vooralsnog zelf bepaald welke passages uit de opgevraagde stukken zij niet aan de onderzoekers willen tonen. De betrokken advocaten hebben zich evenwel zelf niet op hun verschoningsrecht beroepen. Het is volgens de raadsheer-commissaris aan hem om te onderzoeken of de informatie die SNS Reaal c.s. niet willen verstrekken inderdaad onder het verschoningsrecht valt. De onderzoekers hebben cassatieberoep ingesteld.


Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat de rechtspersoon waarop het onderzoek betrekking heeft ingevolge artikel 2:351 lid 1 BW aan de onderzoekers inzage moet geven in documenten waarvan zij de kennisneming nodig achten voor hun onderzoek. Aan advocaten en notarissen, die vanwege hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding, komt echter het recht toe zich te verschonen van een eventuele verplichting tot het verschaffen van informatie. De grondslag van dit verschoningsrecht is een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij deze vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen is besproken tot hen moet kunnen wenden. Dit algemene rechtsbeginsel geldt óók in een onderzoek ex artikel 2:345 BW. Hoewel de rechtspersoon die zich tot een geheimhouder heeft gewend volgens de Hoge Raad geen afgeleid verschoningsrecht toekomt, kan hij wel een gerechtvaardigd belang hebben om te weigeren mee te werken aan het onderzoek. Dit is het geval voor zover de onderzoekers inzage verlangen in informatie die de rechtspersoon met een geheimhouder heeft uitgewisseld en waarvan de raadpleging of verstrekking niet kan plaatsvinden zonder dat geopenbaard wordt wat, gelet op de vertrouwenssfeer tussen de rechtspersoon en de geheimhouder, verborgen dient te blijven. Het belang dat eenieder de vrijheid heeft om een vertrouwenspersoon te raadplegen zonder vrees voor openbaarmaking van die vertrouwelijke informatie, zou onaanvaardbaar worden geschaad indien degene die een geheimhouder wil raadplegen, niet vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking zou kunnen vastleggen en bewaren hetgeen hij zelf aan de geheimhouder heeft toevertrouwd en door de geheimhouder aan hem is meegedeeld. De Hoge Raad verwerpt de cassatieberoepen.

De onderzoekers vangen niet geheel bot: de Hoge Raad stelt dat de onderzoekers wel de gelegenheid moeten hebben om te (laten) toetsen of de door de rechtspersoon geweigerde informatie zich inderdaad in de vertrouwenssfeer met de geheimhouder bevindt en derhalve verborgen dient te blijven. Indien de rechtspersoon aan de onderzoekers weigert om inzage zonder dat de geheimhouder zich ter zake zelf op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, dient de raadsheer-commissaris daarom, op verzoek of ambtshalve, in het kader van een eventueel te geven aanwijzing (artikel 2:350 lid 4 BW) of bevel (artikel 2:352 lid 1 BW), te beoordelen of de vertrouwelijkheid van de informatie voor de rechtspersoon een voldoende gewichtige reden oplevert om in zoverre niet te voldoen aan de plicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek. Van een dergelijke gewichtige reden is in beginsel sprake indien het gaat om informatie waarvan de raadpleging of verstrekking niet kan geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat, gelet op de vertrouwenssfeer tussen de rechtspersoon en zijn geheimhouder, verborgen dient te blijven. De enkele omstandigheid dat deze informatie (ook) is opgenomen of verwerkt in notulen of in schriftelijke bestuursbesluiten van de rechtspersoon, volstaat niet voor de conclusie dat de informatie is onttrokken aan de vertrouwenssfeer tussen de rechtspersoon en de verschoningsgerechtigde. Dit geldt tevens voor de correspondentie tussen SNS Reaal c.s. en DNB en het ministerie van Financiën. Tot slot verwerpt de Hoge Raad de cassatieklachten van VEB dat de nationalisatie van SNS Reaal een zeer bijzondere omstandigheid oplevert die maakt dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding.

Keywords

Burgerlijke rechtsvordering
Enquêterecht
Functioneel verschoningsrecht
Medewerkingsplicht
Ondernemingsrecht
Procesrecht

Auteur(s)

Angela van Buuren-Evers

Advocaat Van Iersel Luchtman N.V.

LinkedIn