
Verwarring rechtvaardigt geen vereenzelviging
Blog
Dat het vaak voorkomt, zou ik niet willen beweren, maar feit is wel dat een vennootschap onder firma (vof) eigenaar was van een motor. Uit de naam van de vof – N-joy V.O.F. – meen ik te kunnen afleiden dat beide vennoten het idee hadden dat de motor hen veel plezier zou verschaffen. Dat was, zoals hierna zal blijken, een misrekening.
Bij Delta Lloyd N.V. werd voor de motor een verzekering gesloten met een dekking voor aansprakelijkheid, mini-casco en ongevallen opzittenden. Onder mini-casco was onder meer diefstal verzekerd. De polis werd afgegeven door Westeinder Assuradeuren B.V., een gevolmachtigd agent van Delta Lloyd.
Het bij de polis behorend clausuleblad bevatte drie clausules met het oog op het beveiligen van de verzekerde motor tegen diefstal en joyriding. Een van de voorwaarden waaraan moest worden voldaan was dat de motor moest zijn voorzien ‘van een goedgekeurd SCM klasse M2 (oud klasse 1, Stichting Certificering Motorrijtuigbeveiliging) beveiligingssysteem’ of ‘een gelijkwaardig af-fabriek ingebouwd systeem’. De motor was af-fabriek voorzien van een startonderbreking, maar niet van een akoestisch of optisch alarm, en een door de vennoten gekocht los remnaafslot.
In de nacht van 30 op 31 maart 2017 wordt de motor gestolen. Een van de vennoten doet hiervan aangifte en verklaart daarbij ‘Ik heb de motorfiets op zowel het stuurslot als remschijfslot gezet. De motor heeft geen alarm, maar het remschijfslot heeft wel een alarm’. Vergoeding van de schade wordt afgewezen, waarna de vennoten in eerste aanleg vorderen Delta Lloyd te veroordelen tot betaling van € 25.000, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De vennoten kunnen niet anders dan zich neerleggen bij de motivering van de afwijzing.
De vennoten menen over een andere troefkaart te beschikken: op de comparitie verklaren zij dat ‘Westeinder’ als tussenpersoon heeft laten weten dat met het gebruik van het wielnaafslot zou worden voldaan aan de in de polis gestelde eisen. In zijn tussenvonnis overweegt de kantonrechter dat deze uitlating Delta Lloyd enkel bindt als degene die deze uitlating heeft gedaan als gevolmachtigde van Delta Lloyd is opgetreden. De kantonrechter stelt partijen in de gelegenheid bij akte een standpunt in te nemen over de positie van ‘Westeinder’ in deze kwestie. En de vennoten krijgen de gelegenheid bewijs te leveren van het door hen gestelde.
In zijn eindvonnis verwerpt de kantonrechter het beroep op vereenzelviging, omdat geen omstandigheden zijn gesteld die een afwijking rechtvaardigen van het uitgangspunt dat Westeinder Assuradeuren B.V. en Westeinder Adviesgroep, een vof, twee bedrijven zijn die van elkaar dienen te worden onderscheiden. Het hof sluit zich daarbij aan en stelt vast dat uit de verklaringen van de vennoten niet blijkt dat overleg met Westeinder assuradeuren heeft plaatsgevonden en dat zij dat ook niet redelijkerwijs mochten aannemen (Gerechtshof Amsterdam 14 juli 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2009). Voor zover de vennoten tot het tussenvonnis in de veronderstelling leefden dat zij van doen hadden met één bedrijf, kan die onjuiste veronderstelling niet voor risico van Delta Loyd worden gebracht, want de namen van beide bedrijven verschillen duidelijk van elkaar. Voorts zijn zij onder verschillende nummers ingeschreven in het handelsregister en verrichten verschillende activiteiten.1
‘Het antwoord op de vraag in welke hoedanigheid iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Op grond van hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, kan niet worden aangenomen dat zij er gerechtvaardigd vanuit mochten gaan dat door Westeinder Assuradeuren namens Delta Lloyd mededelingen zijn gedaan over het goedkeuren van het remnaafslot in afwijking van het bepaalde op het clausuleblad. Verder geldt als uitgangspunt dat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden plaats is voor vereenzelviging van betrokken entiteiten, dat is: het volledig wegdenken van het identiteitsverschil (vgl. HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285). Omstandigheden die dat kunnen rechtvaardigen doen zich niet voor.’
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.
Deze casus laat zien dat het voor verzekeringnemers respectievelijk verzekerden niet altijd duidelijk is welke partijen in welke hoedanigheid betrokken zijn bij (het sluiten van) een verzekering. Dat roept de vraag op óf wetenschap of gedrag van een bepaalde partij kan of moet worden toegerekend aan een andere partij en, zo ja, aan welke partij. In veel gevallen laat zich dit vertalen in de vraag of er al dan niet sprake kan zijn van vereenzelviging. Later dit jaar kom ik hier uitgebreid op terug.
Noot
1 Raadpleging van het door de Autoriteit Financiële Markten gehouden openbare register ware wellicht meer voor de hand liggend geweest.
Keywords
Auteur(s)

Verbonden aan het Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) en het Expertisenetwerk voor Financieel Recht (EFR)