04 Nov 2020
blog

Te laat? Over toerekening van kennis en verjaring van een schadevordering

Blog

Wegens de wettelijke verjaringstermijn hangt de uiterlijke datum waarop een schadevordering jegens een aansprakelijke kan worden ingesteld, af van het moment waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Indien de benadeelde een rechtspersoon betreft, is dat moment niet altijd gemakkelijk vast te stellen. In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad zich daarover uitgelaten. In deze blog wordt kort stilgestaan bij de begrippen verjaring en toerekening, en wordt de uitspraak beschreven.

Verjaring

Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Daarnaast verjaart de vordering in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. 

Dat het moment waarop de benadeelde bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bij een rechtspersoon soms moeilijker is vast te stellen dan bij een natuurlijke persoon, heeft te maken met het leerstuk van toerekening van kennis. Een rechtspersoon heeft namelijk pas kennis van een feit, op het moment dat de kennis van functionarissen van (organen van) die rechtspersoon aan de vennootschap kan worden toegerekend. 

 

Toerekening

Of de kennis van een functionaris van een rechtspersoon moet worden toegerekend aan die rechtspersoon, kan worden beoordeeld aan de hand van het criterium uit het arrest Kleuterschool Babbel (HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595). In dat arrest heeft de Hoge Raad aangegeven dat gedragingen van een functionaris van een rechtspersoon aan die rechtspersoon kunnen worden toegerekend als gedraging van de rechtspersoon, wanneer zij in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van de rechtspersoon hebben te gelden. De Hoge Raad heeft dit criterium later tevens gehandhaafd in het kader van kennis van functionarissen. Het betreft een open norm, die in concrete gevallen zal moeten worden ingevuld. 

 

In beginsel heeft kennis van een bestuurder van een rechtspersoon in het maatschappelijk verkeer als kennis van de rechtspersoon te gelden. Kennis van een bestuurder kan echter niet altijd aan de rechtspersoon worden toegerekend; situaties waarin de bestuurder kennis heeft opgedaan in een andere hoedanigheid, zoals als privépersoon of als oud-medewerker van een andere rechtspersoon, zijn daar voorbeelden van. 

 

Een ander geval waarin toerekening van kennis van een bestuurder aan de rechtspersoon niet automatisch geschiedt, doet zich voor wanneer een bestuurder doelbewust de andere bestuurders van de rechtspersoon onkundig houdt teneinde een eigen persoonlijk belang te dienen, zo blijkt ook uit een recente uitspraak van de Hoge Raad (HR 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1413). In dit arrest stond de vraag centraal op welk moment de benadeelde rechtspersoon kennis had van een schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.

 

De feiten 

Verzekeringsmaatschappij HDI bood tot 2008 op Aruba via een gevolmachtigd agent verzekeringsovereenkomsten. Twee bestuurders en een commissaris van HDI richtten vervolgens de rechtspersoon naar Arubaans recht Treston op en hielden hierin gezamenlijk een meerderheidsbelang. De bestuurder van de gevolmachtigd agent werd bestuurder van Treston en hield daarin eveneens een significant belang. Vervolgens verkocht HDI in 2008 de klantenportefeuille op Aruba die werd beheerd door de gevolmachtigd agent aan Treston voor de prijs van één Arubaanse Florijn. Treston werd dus de verzekeraar voor die portefeuille. Tussen HDI en Treston werd een herverzekeringsovereenkomst gesloten. Door deze constructie ontving Treston (en haar aandeelhouders) de premies, maar werden de verzekeringsrisico’s gedragen door HDI. Bij de bestuurders van HDI die Treston hadden opgericht en deze constructie hebben opgezet, was dan ook sprake van een belangenverstrengeling. Zij hadden een eigen belang bij de constructie vanwege de provisies die zij ontvingen. De overige bestuurders en commissarissen van HDI waren van deze constructie (kennelijk) niet op de hoogte. 

 

Na een bestuurswissel van HDI in 2013, kwam het nieuwe bestuur van HDI op de hoogte van deze constructie en verkreeg aldus kennis van de schade (in de vorm van gederfde winst) en de daarvoor aansprakelijke personen. HDI heeft vervolgens Treston én de bestuurders en commissaris die de constructie hebben opgezet, aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkstelling is meer dan vijf jaar na het opzetten van de constructie gebeurd. Het was daarom de vraag of de schadevordering van HDI niet al was verjaard, omdat de bestuurders van HDI die de constructie hebben opgezet, toentertijd al bekend waren met de schade en de daarvoor aansprakelijke personen en dat die kennis in beginsel aan HDI kon worden toegerekend.

Zowel de rechtbank als het hof hebben zowel Treston als de bestuurders en de commissaris van HDI die de constructie hadden opgezet veroordeeld tot vergoeding van de door HDI geleden schade en het beroep op verjaring gepasseerd aangezien volgens het hof de kennis van de bestuurders en commissaris in kwestie niet aan HDI kon worden toegerekend en HDI niet eerder dan na de bestuurswissel op de hoogte kwam van de belangenverstrengeling. Treston ging tegen het arrest van het hof in cassatie. Zij betoogde dat de verjaringstermijn reeds uiterlijk in 2008 is gaan lopen, omdat HDI toen rechtens – door middel van haar vertegenwoordigingsbevoegde bestuurders (de bestuurders die tevens de constructie mee hebben opgezet) – op de hoogte was dat (ook) Treston onrechtmatig jegens HDI handelde en schade aan HDI had veroorzaakt. 

 

De Hoge Raad

De Hoge Raad gaat niet in deze redenatie mee. Hij geeft aan dat de aard van de functie van de bestuurder van een rechtspersoon in beginsel meebrengt dat zijn kennis in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als kennis van die rechtspersoon. Volgens de Hoge Raad kan dit echter onder bijzondere omstandigheden anders zijn. In casu heeft het hof volgens de Hoge Raad voldoende gemotiveerd waarom hier sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden vanwege de verhouding tussen HDI en de bestuurders die de constructie hebben opgezet. De verhouding wordt onder meer gekenmerkt door het volgende. De bestuurders van HDI die de constructie hebben opgezet hadden daarbij een eigen financieel belang. Zij hebben de (overige leden van de) raad van bestuur of de raad van commissarissen van HDI niet van dat belang op de hoogte gesteld. Treston had op haar beurt kennis van de belangenverstrengeling en wist dat de herverzekeringsconstructie was gericht op de bevoordeling van de bestuurders en commissaris van HDI die de constructie hadden opgezet. Voorts heeft zij aan die herverzekeringsconstructie meegewerkt zonder zich ervan te vergewissen dat de overige bestuurders van HDI daarvan op de hoogte waren. Tot slot heeft Treston meegewerkt aan de constructie en van het onbehoorlijk bestuur van de bestuurders die de constructie hebben opgezet geprofiteerd, en aldus onrechtmatig gehandeld jegens HDI. De Hoge Raad oordeelt dat in deze omstandigheden besloten ligt dat Treston eraan heeft meegewerkt dat de overige bestuurders van HDI onkundig werden gehouden over de belangenverstrengeling. Het handelen van Treston was er aldus op gericht te voorkomen dat HDI rechtsmaatregelen tegen haar zou treffen.

 

De Hoge Raad oordeelt dat in deze verhouding tussen HDI en haar bestuurders die de constructie hebben opgezet, de kennis van die bestuurders niet heeft te gelden als kennis van HDI. De verjaringstermijn van de schadevordering is daarom niet reeds in 2008 aangevangen maar pas na de bestuurswissel in 2013. Derhalve is de schadevordering – aangezien de vordering binnen vijf jaren nadat de nieuwe bestuurders op de hoogte kwamen van de voor HDI benadelende constructie is gestuit – niet verjaard. Artikel 3:320 jo. 321 BW doet daar volgens de Hoge Raad niet aan af.

 

Keywords

Aansprakelijkheidsrecht
Schadevordering
Toerekening
Verbintenissenrecht
Verjaring
Vermogensrecht

Auteur(s)

Simon Janssen

Juridisch medewerker bij Van Iersel Luchtman N.V. te Breda