15 Feb 2021
wetenschappelijk

Het faillissement van Conservatrix, enkele observaties

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam het faillissement uitgesproken en is definitief het doek gevallen voor de levensverzekeraar Nederlandsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering ‘Conservatrix’ N.V. (hierna: Conservatrix). Een aantal jaar eerder was Conservatrix al in de problemen geraakt, die verband hielden met het kwetsbare bedrijfsmodel van Conservatrix. Deze problemen hadden ertoe geleid dat de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2017 een door De Nederlandsche Bank (DNB) voorbereid overdrachtsplan goedkeurde en de overdrachtsregeling uitsprak als gevolg waarvan de aandelen in Conservatrix zijn overgegaan op Trier Holding B.V, met de Eli Global Group als aandeelhouder (Rechtbank Amsterdam 15 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3309). Op 17 mei 2019 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan en het cassatieberoep afgewezen (Hoge Raad 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2018:538). Daarmee is de beschikking van de rechtbank tot goedkeuring van het overdrachtsplan en het uitspreken van de overdrachtsregeling in stand gebleven. Conservatrix verkeert daarmee in de unieke positie en heeft de twijfelachtige eer om de enige verzekeraar te zijn waarop de overdrachtsregeling uit de Interventiewet is toegepast.

 

Inmiddels is in Nederland de Wet Herstel en Afwikkeling Verzekeraars per 1 januari 2019 in werking getreden en kunnen de instrumenten uit de Interventiewet niet langer worden ingezet.

Door DNB waren in het kader van de overdracht conform de overdrachtsregeling met de nieuwe aandeelhouder van Conservatrix, Trier Holding B.V., afspraken gemaakt om onder andere de solvabiliteitspositie van Conservatrix te versterken, haar bedrijfsvoering te verbeteren en om ook in de toekomst kapitaal bij te doen storten, mocht dat nodig zijn. In het geval dat de solvabiliteitsratio van Conservatrix na de overdracht, gedurende zes maanden, lager dan 135 procent zou zijn.1

Een gedeelte van haar verzekeringsverplichtingen werd door Conservatrix herverzekerd bij de Amerikaanse verzekeraar ‘Colorado Bankers Life Insurance Company’ (CBL), waardoor een groot gedeelte van de risico’s van Conservatrix aan CBL werd overgedragen. CBL heeft deze herverzekeringsverplichtingen vervolgens geretrocedeerd aan Bankers Reinsurance Group Limited, gevestigd op Barbados. Zowel CBL als Bankers Reinsurance Group Limited maakten onderdeel uit van de Eli Global Group, die eigendom was van de heer Lindberg. In oktober 2018 startte de FBI een onderzoek naar de heer Lindberg vanwege grote financiële donaties in de VS aan de toezichthouder uit de Amerikaanse staat North Carolina – de North Carolina Department of Insurance (NCDOI). In januari 2019 informeerde de NCDOI vervolgens DNB dat zij een onderzoek was gestart naar de verzekeringsgroep waarvan CBL deel uitmaakte (Global Bankers Insurance Group – onderdeel van het toenmalige Eli Global, thans genaamd Global Growth). De heer Lindberg werd op 5 maart 2020 door een jury schuldig bevonden aan oplichting en medeplichtigheid aan omkoping en bij CBL werd in juni 2019 een receiver aangesteld.2 Deze maatregel leidde ertoe dat CBL door het ratingbureau AM Best werd afgewaardeerd en Conservatrix de eerder aangegane herverzekering niet meer volledig als risico-limiteringstechniek kon gebruiken. Vervolgens is Conservatrix tot een schikking gekomen met de receiver van CBL, omdat deze zich op nietigheid van de herverzekeringsovereenkomst tussen Conservatrix en CBL beriep. Ook bleek, volgens het feitenrelaas van DNB, Trier Holding B.V. niet bereid tot nakoming van de afspraak tot bijstorting van kapitaal. De schikking leidde ertoe dat de eerder herverzekerde risico’s weer terugkwamen op de balans van Conservatrix, hetgeen uiteindelijk tot het faillissement van Conservatrix heeft geleid, althans daar in belangrijke mate aan heeft bijgedragen.

 

In deze bijdrage sta ik stil bij een aantal aspecten die mij opvielen in de communicatie tot nu toe rond het faillissement van Conservatrix en de periode die daar direct aan voorafging. Ik beperk mij in deze bijdrage daartoe. Voor een uitgebreide beschrijving van de toepassing van de overdrachtsregeling verwijs ik naar mijn eerdere publicaties in het Tijdschrift voor Ondernemingsrecht. Tevens verwijs ik naar de publicaties van andere auteurs,3 jurisprudentie, annotaties alsmede naar het door DNB opgestelde feitenrelaas. Aangezien de Minister van Financiën en DNB een onafhankelijk onderzoek hebben aangekondigd naar de gang van zaken bij Conservatrix en ik in dit stadium voornamelijk af ga op het feitenrelaas van DNB en het eerste faillissementsverslag, zal ik mij in dit stadium beperken tot enkele voorlopige observaties. Naar aanleiding van onder meer het onafhankelijk onderzoek kunnen mogelijk in de loop der tijd duidelijkere conclusies getrokken worden.

 

Het tijdsverloop tot uiteindelijk het faillissement

Een eerste punt dat opvalt is het tijdsverloop tussen het doorbreken van het minimumkapitaalvereiste en de uiteindelijke intrekking van de vergunning van Conservatrix, gevolgd door het faillissement. Blijkens het feitenoverzicht voldeed Conservatrix sinds eind 2019 niet langer aan het minimumkapitaalvereiste. De actie die de Wft aan de onderschrijding van het minimumkapitaalvereiste verbindt is dat de verzekeraar dit onverwijld na constatering daarvan aan DNB meldt en ter goedkeuring van DNB binnen een maand een realistisch financieel kortetermijnplan indient, dat moet leiden tot een herstel van de kapitaalpositie binnen drie maanden tot ten minste het niveau van het minimumkapitaalvereiste.4 Ofschoon dit niet expliciet uit het feitenrelaas blijkt, zal waarschijnlijk de constatering van de onderschrijding niet al eind 2019 zijn gebeurd, maar pas eind februari/begin maart 2020, aangezien blijkens het feitenrelaas eind mei 2020 duidelijk werd dat herstel binnen de wettelijke hersteltermijn van drie maanden niet mogelijk was. Uit het eerste openbare faillissementsverslag blijkt dat dit uit de rapportage over het vierde kwartaal van 2019 volgde, die begin 2020 bij DNB moest worden ingediend.5 Er is dus sprake van enig tijdsverloop tussen de daadwerkelijke onderschrijding en de constatering daarvan. Dat is uiteraard wel verklaarbaar, omdat het opmaken van de complexe Solvency II-rapportages nu eenmaal tijd vergt. In haar recent verschenen opinie voor de Solvency II 2020 review6 geeft de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) aan dat de constatering van de onderschrijding al eerder zou moeten plaatsvinden dan in de kwartaalrapportage, ook als de exacte onderschrijding nog niet duidelijk is.7

Enigszins opmerkelijk is dat EIOPA in haar opinie de suggestie doet om de vergunning te laten intrekken door de resolutie-autoriteit, niet door de toezichthouder.8 Een resolutie-autoriteit is een bestuurlijk aangewezen bestuurlijke autoriteit die verantwoordelijk is voor de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden.9 In de Wft wordt, in plaats van het begrip ‘resolutie’ het begrip ‘afwikkeling’ gebruikt. Het doel van afwikkeling is om de afwikkeling van een verzekeraar uitvoerbaar te maken zonder ernstige systeemverstoringen en zonder belastingbetalers bloot te stellen aan verliezen, terwijl vitale economische functies worden beschermd door verliezen te laten absorberen op een manier die de hiërarchie in faillissement respecteert. Voor verzekeraars dient afwikkeling daarnaast nog een specifiek doel te hebben, namelijk de bescherming van de polishouders.10 In Nederland is DNB zowel toezichthouder als resolutie-autoriteit, maar de afdeling die binnen DNB verantwoordelijk is voor afwikkeling is wel operationeel onafhankelijk van het reguliere toezicht. Mijns inziens is het logischer om deze bevoegdheid bij de toezichthouder te leggen, min of meer ter completering van het reguliere going concern toezicht. Zoals uit de Conservatrix-casus blijkt kan een verzekeraar ook nog steeds failliet gaan en dan krijgt de resolutie-autoriteit geen rol. Het meest voor de hand ligt voor mij dat degene die de vergunning verleent (als enige) bevoegd is de vergunning in te trekken.11

 

Aanhouding van de intrekking van de vergunning

Ook de volgende stap in het proces is interessant: DNB is verplicht om de vergunning van de verzekeraar in te trekken als het financieel kortetermijnplan niet binnen drie maanden na constatering van de onderschrijding van het minimumkapitaalvereiste is uitgevoerd.12 De vergunning is echter niet direct ingetrokken, maar het voorgenomen besluit tot intrekking is door DNB aangehouden – volgens het feitenrelaas in het belang van de polishouders om mogelijk toekomstige oplossingsrichtingen waarbij Conservatrix kon blijven voortbestaan niet voortijdig uit te sluiten.13 DNB is in de direct daarop volgende periode op zoek gegaan naar een koper voor de portefeuille of de aandelen, maar dat bleek niet succesvol. In feite was de portefeuille niet levensvatbaar, als niet tevens een en-bloc wijziging van een deel van de portefeuille zou worden doorgevoerd. Een dergelijke korting vond Conservatrix echter niet aanvaardbaar, als niet tevens de aandeelhouder, Trier Holding B.V., tot een kapitaalstorting bereid zou zijn.14 Als het aan EIOPA ligt, lijkt in de toekomst een aanhouding van de intrekking van de vergunning niet langer mogelijk.15 In de analyse bij haar opinie voor de Solvency II review constateert EIOPA dat in sommige lidstaten de toezichthouder toestaat dat de termijn voor de afronding van het financieel kortetermijnplan ook na drie maanden kan worden verlengd, terwijl andere lidstaten deze drie maanden als een fatale termijn zien. EIOPA meent dat het niet mogelijk zou moeten zijn om de termijn te verlengen.16

 

‘Keuze’ voor faillissement en het algemeen belang

Een ander interessant punt is de keuze voor de faillissementsroute, in plaats van afwikkeling. Immers, per 1 januari 2019 is de Wet herstel en afwikkeling verzekeraars in werking getreden, die voorziet in een alternatief voor een gewoon faillissement, namelijk afwikkeling. Afwikkeling is echter nog steeds een uitzondering op het uitgangspunt dat verzekeraars in faillissement worden afgewikkeld en is uitsluitend aan de orde als afwikkeling in het algemeen belang is.17 Dit is het geval als afwikkeling noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van gerechtigden op vorderingen uit directe verzekering in combinatie met één van de andere doelstellingen die in artikel 3A:84 Wft worden genoemd. Deze doelstellingen betreffen: (i) Het voorkomen van grote maatschappelijke gevolgen, (ii) voorkomen van significante nadelige gevolgen voor de financiële markten of de economie of (iii) het voorkomen van staatsteun. Daarnaast moeten deze doelstellingen niet in eenzelfde mate verwezenlijkt kunnen worden door middel van liquidatie in faillissement.18 Zonder dat zij specifiek op de onderbouwing ingaat, is DNB tot het oordeel gekomen dat afwikkeling niet in het algemeen belang is. Dat kan dus zijn omdat niet duidelijk is dat in een faillissement niet een ten minste vergelijkbare uitkomst kan worden bereikt en/of niet aan de andere voorwaarden is voldaan. Dit doet mij denken aan de toepassing van de overdrachtsregeling. Voor de toepassing van de overdrachtsregeling in het kader van de Interventiewet was eveneens een voorwaarde dat de overdracht in het algemeen belang was. De rechtbank oordeelde in dat geval dat:

 

gezien de grote belangen die zijn gemoeid met het voorkomen van een bank run, met de instandhouding van de publieke nutsfuncties die een bank of verzekeraar vervult en met het voorkomen dat de gevolgen van de problemen overslaan naar andere financiële ondernemingen, voldaan is aan het vereiste dat de maatregel in het algemeen belang dient te zijn, mede gelet op de omstandigheid dat de “legislature” volgens het EHRM een grote beoordelingsvrijheid in dezen heeft.19

 

In de Interventiewet was het ‘algemeen belang’-criterium niet expliciet en als afzonderlijk criterium opgenomen. Daaruit heeft de rechtbank afgeleid dat, vanwege de nutsfuncties die banken en verzekeraars vervullen, voldaan is aan het ‘algemeen belang’-criterium en dit niet meer als een afzonderlijk criterium door de rechtbank hoeft te worden getoetst. Dit oordeel is bij de Hoge Raad in stand gebleven.

Dit riep bij mij destijds de vraag op of hiermee wel voldoende recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat banken en verzekeraars in principe ook nog altijd failliet moeten kunnen gaan. Naar mijn mening is het huidige criterium duidelijker. Nu is bepaald dat afwikkeling mogelijk is, indien dit noodzakelijk is om, naast polishouderbescherming, ook een van de andere in artikel 3:84 lid 3 Wft genoemde doelstellingen te verwezenlijken, en dit niet op een zelfde manier in faillissement mogelijk is.20 DNB zal explicieter dan voorheen moeten stilstaan bij de vraag of afwikkeling van een verzekeraar wel in het algemeen belang is.21 Onvoldoende daarvoor is dat afwikkeling uitsluitend noodzakelijk of wenselijk is ter bescherming van de belangen van de polishouders.22 In het feitenrelaas stelt DNB dat zij heeft vastgesteld dat afwikkeling van Conservatrix niet in het algemeen belang zou zijn geweest, maar zij licht dat verder niet toe. Het zou naar mijn mening de moeite waard zijn als in het door DNB aangekondigde onafhankelijk onderzoek ook bij dit punt stilgestaan wordt. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat voor de toepassing van de criteria b en c van artikel 3A:84 Wft23 onder meer de schaal van de activiteiten (hoeveel polishouders worden geraakt), het type verzekering (een inkomens- of kapitaalverzekering of een ‘eenvoudige’ schadeverzekering) en vervangbaarheid van de verzekering (zijn het gangbare producten of is het een nichemarkt) van belang zijn. Deze door de wetgever gegeven voorbeelden zijn overigens niet uitputtend en daarom zullen de gevolgen van een falen van de verzekeraar van geval tot geval moeten worden beoordeeld. In ieder geval ligt afwikkeling bij meer dan één miljoen polishouders of meer dan € 1 miljard technische voorzieningen volgens de wetgever in de rede.24 Conservatrix voldeed niet aan deze laatste twee kwantitatieve criteria. Het type verzekering had mijns inziens daarentegen wel een reden kunnen zijn om te kiezen voorafwikkeling.

 

Waardering van verzekeringsvorderingen in faillissement

In het eerste openbare faillissementsverslag geven de curatoren aan dat de precieze vaststelling van de aanspraken van polishouders complex is omdat het Besluit25 uitgaat van een andere waardering van aanspraken dan de waardering die aan verzekeraars wordt voorgeschreven door de richtlijn Solvency II ter bepaling van de omvang van hun technische voorzieningen. De curatoren verwachten dat het vaststellen van de precieze aanspraken per polishouder op grond van het Besluit nog enkele maanden in beslag zal nemen.26 Deze complexiteit was eerder ook al geconstateerd door het Verbond van Verzekeraars en om die reden is in 2020 door een kleine multidisciplinaire werkgroep binnen het Verbond van Verzekeraars een good practice ontwikkeld,27 die hopelijk de curatoren behulpzaam zal zijn. Een accurate waardering is uiteraard van belang om te bepalen tot op welke hoogte een korting van de rechten van polishouders en andere begunstigden nodig zal zijn. Helaas ligt een korting wel in de lijn der verwachtingen van de curatoren. Een betrouwbare waardering op korte termijn stelt de curatoren ook in staat om voorlopige uitkeringen te doen aan de polishouders en andere begunstigden, waartoe de curatoren ook al zijn overgegaan. Curatoren dienen overigens wel enigszins terughoudend te zijn met het doen van voorlopige uitkeringen, zeker als er nog onzekerheid is over de precieze waardering, aangezien de andere verzekeraars in Nederland feitelijk instaan voor te hoge voorlopige uitkeringen door de curator.28

 

Opvangregeling levensverzekeraars?

Een vraag die ook gesteld zou kunnen worden is of de met de inwerkingtreding van de Wet herstel en afwikkeling verzekeraars afgeschafte opvangregeling levensverzekeraars29 eventueel soelaas had geboden in het geval van Conservatrix.30 Het antwoord op die vraag is zeer waarschijnlijk ontkennend. Een belangrijke reden voor het afschaffen van de Opvangregeling Levensverzekeraars was dat deze zeer waarschijnlijk in strijd zou zijn met de Europese staatssteunregels.31 In feite zou door middel van de Opvangregeling Levensverzekeraars een concurrent in stand worden gehouden, gefinancierd door wettelijk vastgestelde bijdragen van andere verzekeraars. Hierin werd verondersteld een staatssteun-element te liggen. Ook is het maar de vraag of de verzekeringsportefeuille van Conservatrix aan alle criteria voor toepassing van de Opvangregeling Levensverzekeraars had kunnen voldoen, met name het criterium dat de portefeuille nog een overlevingskans moest hebben.32

 

Afronding

Gelukkig komt een faillissement van een levensverzekeraar in Nederland zelden voor. Dat is een schrale troost voor polishouders, begunstigden en andere crediteuren van de verzekeraar Conservatrix. De curatoren van Conservatrix hebben de verwachting uitgesproken dat niet alle rechten van polishouders en begunstigden gehonoreerd zullen kunnen worden.33 Ondanks het robuuste solvabiliteitsraamwerk van de richtlijn Solvency II kunnen verzekeraars nog steeds failliet gaan.34 Het faillissement van Conservatrix roept wel interessante juridische vragen op over de toepassing van het toezicht- en interventieregime bij verzekeraars. Er volgt nog een onafhankelijk onderzoek naar het faillissement van Conservatrix. In deze bijdrage heb ik een aantal observaties gedaan, die wellicht ook in het onderzoek aan bod zullen komen. Dat maakt dat ook de nasleep van de Conservatrix-casus ongetwijfeld interessant zal zijn om te volgen en vermoedelijk ook voldoende voer voor juristen zal bieden.

 

Noten

1 Zie overigens voor een uitgebreidere bespreking van de feiten, het door DNB opgestelde feitenrelaas. De navolgende beschrijving van de feiten is op dit feitenrelaas gebaseerd. Kamerstukken II 2020/21, 29507, nr. 152. Ook in de beantwoording van de op 11 januari 2021 door de leden Omtzigt en Slootweg gestelde Kamervragen wordt ingegaan op de afspraak om de solvabiliteit op 153% van het solvabiliteitskapitaalvereiste te houden: brief van de Minister van Financiën, 29 januari 2021, kenmerk 2021-0000020499.

2 Bij een receivership in de Verenigde Staten wordt een verzekeraar door een rechtbank onder de rechtstreekse controle van de State Insurance Commissioner (de verzekeringstoezichthouder) geplaatst.

3 A.J.A.D. van den Hurk, ‘Goedkeuring door de rechtbank van het overdrachtsplan in de zin van art. 3:159c lid 1 Wft met betrekking tot de aandelen van de levensverzekeraar Conservatrix en de overdracht van de aandelen Conservatrix aan Trier Holding B.V.’, Ondernemingsrecht 2017, 99, A.J.A.D. van den Hurk, ‘Overdracht van aandelen verzekeraar Conservatrix op grond van een overdrachtsplan, opgesteld door DNB. Art. 3:159c (oud) Wft en art. 3:159u (oud) Wft’, Ondernemingsrecht 2019, 138, B. Bierman en P. Kerckhaert, ‘Conservatrix: afwikkeling van verzekeraars in de praktijk Lessen uit de Conservatrix-uitspraak en de Wet herstel en afwikkeling verzekeraars’, Maandblad voor Vermogensrecht 2019, nr. 12. De uitspraak van de rechtbank inzake de toepassing van de overdrachtsregeling, ECLI:NL:RBAMS:2017:3309, is geannoteerd door R.J. Theissen in JOR 2017, 200. De uitspraak van de Hoge Raad van 17 mei 2019 ECLI:NL:HR:2018:538 is geannoteerd in NJ 2019, 389 door V.P.G de Serière en in «JOR» 2019/189 door E.P.M Joosen. Zie ook de conclusie van P.G. L. Timmerman, ECLI:NL:PHR:2019:184.

4 Art. 3:136 Wft.

5 Eerste openbare faillissementsverslag in het faillissement van Nederlandsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering ‘Conservatrix N.V.’, 17 december 2020, https://www.conservatrix.nl/conservatrix/assets/File/Eerste%20openbare%20verslag
%20in%20het%20faillissement%20van%20Conservatrix.pdf
.

6 EIOPA, Opinion on the 2020 review of Solvency II, EIOPA-BoS-20/749, 17 december 2020. Deze opinie is een technisch advies aan de Europese Commissie, die naar verwachting dit najaar met een voorstel zal komen tot aanpassing van de Solvency II richtlijn en de Solvency II Gedelegeerde Verordening.

7 Paragraaf 6.4.

8 Paragraaf 6.9.

9 Financial Stability Board, Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions, 15 oktober 2014, paragraaf 2.1, https://www.fsb.org/wp-content/uploads/r_141015.pdf.

10 Kamerstukken II, 2017/18, 34482, nr. 3, p. 3. Zie tevens de FSB Key Attributes of Effective Resolution Regimes, p. 3 en specifiek voor verzekeraars, annex II-2, paragraaf 1.

11 Mogelijk is de gedachte dat een resolutie-autoriteit met meer afstand dan een toezichthouder deze beslissing zou kunnen nemen, maar dit wordt in de EIOPA opinie niet toegelicht en is mijns inziens op voorhand ook niet noodzakelijkerwijze het geval.

12 Art. 1:104 lid 2 onderdeel b Wft.

13 Feitenrelaas, p. 5.

14 Ook voorafgaand aan de toepassing van de overdrachtsregeling is de toepassing van de en-bloc clausule als oplossingsrichting aangedragen, maar ook in dat geval stuitte dat af op een gebrek aan bereidheid van de toenmalige aandeelhouders om kapitaal bij te storten. Zie hierover tevens A.J.A.D. van den Hurk, ‘Overdracht van aandelen verzekeraar Conservatrix op grond van een overdrachtsplan, opgesteld door DNB. Art. 3:159c (oud) Wft en art. 3:159c (oud) Wft’, Ondernemingsrecht 2019, 13.

15 Overigens besloot DNB al wel eerder, zonder de termijn te verlengen, tot intrekking van de vergunning. Ik vraag mij af of EIOPA een dergelijk aanhouden van de vergunning wel aanvaardbaar zou vinden.

16 EIOPA, Analysis, background document on the opinion on the 2020 review of Solvency II, EIOPA BoS 20/750, 17 december 2020, paragraaf 6.38 en paragraaf 6.9 van de opinie.

17 Art. 3A:85 lid 1 onderdeel c Wft.

18 Art. 3A:85 lid 3 Wft.

19 R.o. 4.11.1, ad 1, Rechtbank Amsterdam, 15 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3309. Zie over dit punt tevens R.J. Theissen in «JOR» 2017, 200, A.J.A.D. van den Hurk, ‘Goedkeuring door de rechtbank van het overdrachtsplan in de zin van art. 3:159c lid 1 Wft met betrekking tot de aandelen van de levensverzekeraar Conservatrix en de overdracht van de aandelen Conservatrix aan Trier Holding B.V.’, Ondernemingsrecht 2017, 99, A.J.A.D. van den Hurk, ‘Overdracht van aandelen verzekeraar Conservatrix op grond van een overdrachtsplan, opgesteld door DNB. Art. 3:159c (oud) Wft en art. 3:159u (oud) Wft’, Ondernemingsrecht 2019, 13.

20 Art. 3A:85 lid 3 Wft.

21 Ik laat daarbij in het midden of het wenselijk en mogelijk zou moeten zijn om ook uitsluitend op grond van polishouderbescherming te kunnen kiezen voor afwikkeling in plaats van voor een faillissement.

22 Ook moet aan tenminste één van de andere criteria van art. 3A:84 Wft zijn voldaan.

23 Voorkomen van grote maatschappelijke gevolgen (sub b) of het voorkomen van significante nadelige gevolgen voor de financiële markten of de economie (sub c).

24 Kamerstukken II, 2017/18, 34842, nr. 3.

25 Besluit van 10 juli 2019, houdende regels met betrekking tot de waardering van vorderingen uit hoofde van een verzekering in geval van een faillietverklaring van een verzekeraar (Besluit waardering verzekeringsvorderingen in faillissement), Stb. 2019, 274.

26 Eerste openbare faillissementsverslag in het faillissement van Nederlandsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering ‘Conservatrix N.V.’, 17 december 2020, https://www.conservatrix.nl/conservatrix/assets/File/Eerste%20openbare%20verslag
%20in%20het%20faillissement%20van%20Conservatrix.pdf

27 Verbond van Verzekeraars, Good practice berekenen faillissementswaarde, 2020, https://www.verzekeraars.nl/media/7925/good-practice-berekenen-faillissementswaarde.pdf

28 Zie art. 3A:138 Wft.

29 Zie hierover N. Lavrijssen, Verzekering Verzekerd, hoofdstuk 6, Serie Recht en Praktijk Financieel Recht, FR 13, Kluwer, Deventer, 2015.

30 Sterker, deze vraag is in een recente uitzending van Tros Radar besproken. In deze uitzending kwamen echter helaas niet alle mogelijke juridische en praktische bezwaren die aan de toepassing van de Opvangregeling Levensverzekering in de praktijk kleefden even goed uit de verf: https://radar.avrotros.nl/uitzendingen/gemist/item/slapeloze-nachten-door-faillissement-verzekeraar-conservatrix/.

31 Voor een uitgebreide bespreking, zie Kamerstukken II, 2017/18, 34842, nr. 3, p. 8-9.

32 Art. 3:151 lid 1 (oud) Wft. Deze overlevingskans zou tot uitdrukking moeten komen in de zin van toekomstige winstgevendheid.

33 Overigens wil dit dus daarmee niet zeggen dat polishouders al hun geld kwijt zijn. Het falen van een verzekeraar vertoont een wezenlijk andere dynamiek (bijvoorbeeld niet of nauwelijks een risico op een ‘run’ en de vorderingen zijn ook van een andere aard dan de vorderingen van depositohouders bij een bank). Dat maakt onder meer ook dat de vergelijking met banken, waarbij een depositogarantiestelsel bestaat dat tot € 100.000 bescherming biedt en verzekeraars, die een dergelijk systeem niet kennen maar waarbij polishouders een wezenlijk andere aanspraak hebben op de verzekeraar en ook het risico op voldoening van hun vordering in een faillissement een wezenlijk andere is.

34 De richtlijn Solvency II is niet een zero-failure regime, maar is gekalibreerd op de hypothese van 99,5% van de Value at Risk over een periode van 1 jaar. Zie nader onder meer: K. Van Hulle, Solvency Requirements for EU Insurers, Solvency II is good for you, Intersentia, Antwerpen, Cambridge, 2019, p. 236-237; S. Illegems, Verzekeringstoezicht, een analyse vanuit het proportionaliteitsbeginsel, Intersentia, Antwerpen, Cambridge, 2019, p. 249-250.

Keywords

Afwikkeling
Conservatrix
Faillissement
Financieel recht
Overdrachtsregeling

Auteur(s)

Arthur van den Hurk

Senior regulatory counsel Aegon N.V. en academic fellow bij het Instituut voor Financieel Recht, Onderdeel van het Onderzoekcentrum Onderneming & Recht (OO&R) van de Radboud Universiteit Nijmegen

LinkedIn