
De risee van het dorp of de aanhouder die uiteindelijk wint?
Blog
De eigenaar van een woning met bijgebouw in een dorp in Brabant sluit in 1972 door tussenkomst van (een rechtsvoorganger van) zijn assurantietussenpersoon een opstalverzekering met indexatieclausule voor deze objecten. In 1996, 2001 en 2002 wordt hij geconfronteerd met brandschaden. Er vinden verschillende schadevaststellingen plaats, waarbij van onderverzekering geen sprake blijkt. Verzekerde accepteert geen van de uitkomsten daarvan. De door de door verzekerde aangestelde contra-expert geaccordeerde schadevaststelling in 2002 speelt in deze zaak een cruciale rol. In 2008 wordt een bindend advies uitgebracht. Op grond daarvan blijkt er dan een aanzienlijke onderverzekering te zijn. Uiteindelijk gaat verzekerde hiermee in 2014 akkoord. Hij houdt vervolgens zijn tussenpersoon aansprakelijk voor de schade die hij lijdt als gevolg van de onderverzekering en de vertraging in de afwikkeling van de schades.
Verzekerde vordert dat de tussenpersoon wordt veroordeeld tot o.a. het betalen van een schadevergoeding, vermeerderd met rente. Rechtbank Oost-Brabant wijst het verwijt over onderverzekering af. De rechtbank overweegt dat de schades overeenkomstig de polisvoorwaarden door experts zijn vastgesteld en dat verzekerde de schadevaststellingen niet heeft willen accepteren. De in 2002 geconstateerde onderverzekering is volgens de rechtbank niet van betekenis. Daar komt bij dat de verzekeraar in 2007 tot afwikkeling van de schade wilde overgaan zonder zich op onderverzekering te beroepen.
De rechtbank constateert dat niet is gebleken dat de tussenpersoon voorafgaande aan de branden in 1996 en 2001 onvoldoende zorg heeft besteed aan de hoogte van de verzekerde som. Het expertiserapport van laatstgenoemde brand geeft de tussenpersoon geen enkele aanleiding om de verzekerde som nog eens onder de loep te nemen. De verzekerde som is toen immers voldoende bevonden. De rechtbank formuleert vervolgens deze regel met een hoog ‘open deur’-gehalte:
‘De zorgplicht van een assurantietussenpersoon gaat niet zover dat hij, nadat experts tot een schadevaststelling zijn gekomen én de verzekerde som voldoende hebben geoordeeld, op eigen initiatief nog een taxatie door een derde moet laten verrichten.’ (Rb. Oost-Brabant 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:5645, r.o. 4.6; deze uitspraak is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.)
Voor zover er al sprake is van ernstige onderverzekering, zoals die voor het eerst naar voren kwam in de in 2008 bij wijze van bindend advies opgestelde schadevaststelling, is die volgens de rechtbank niet aan de tussenpersoon te wijten. Ook het verwijt dat de afwikkeling van de brandschades door toedoen van de tussenpersoon ernstig is vertraagd, wijst de rechtbank van de hand. Enerzijds is de inschakeling van de experts conform de polisvoorwaarden, derhalve correct, gebeurd. Anderzijds is verzekerde zelf de veroorzaker van de vertraging. De rechtbank licht dit laatste als volgt toe:
‘Uit de over en weer in het geding gebrachte stukken blijkt dat er van de zijde van [tussenpersoon] veelvuldig met [verzekerde] is gecorrespondeerd, waarbij [tussenpersoon] aan [verzekerde] informatie over zijn positie heeft verstrekt, uitleg heeft verstrekt over bij [verzekerde] levende onduidelijkheden, meermaals heeft aangedrongen tot een keuze te komen wat betreft herbouw of verkoopwaarde, is ingegaan op argumenten die de advocaten van [verzekerde] hebben aangedragen en dergelijke. Het valt de rechtbank op dat van de zijde van [verzekerde] zeer uitvoerige brieven zijn geschreven die telkens weinig concreet zijn over wat [verzekerde] nu wilde of verwachtte van [tussenpersoon]. (…)
Daar komt bij dat [verzekerde] zich gedurende tal van jaren heeft laten bijstaan door diverse opvolgende advocaten en ook rechtstreeks met Nationale-Nederlanden in debat is gegaan over de schadeafwikkeling.’ (Rb. Oost-Brabant 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:5645, r.o. 4.8.)
Gelet op deze voorgeschiedenis ligt het voor de hand dat verzekerde in hoger beroep gaat. Hof ’s-Hertogenbosch loopt in zijn uitvoerige arrest de verschillende schadevaststellingen langs en gaat wat dieper in op de schadevaststelling in 2002. Verzekerde achtte zich niet gebonden aan deze door zijn contra-expert, zonder zijn instemming, geaccordeerde schadevaststelling.
Het hof dacht daar anders over. Ook al raakte de taxatie – die strekte tot het tot vaststelling van de verplichtingen van Nationale-Nederlanden jegens verzekerde – de tussenpersoon niet rechtstreeks, voor de vraag of en in hoeverre verzekerde aan de tussenpersoon verwijten zou kunnen maken dat deze hem niet voor de gevaren van onderverzekering had gewaarschuwd mag de tussenpersoon zich er op beroepen dat de herbouwwaarde was vastgesteld op een zodanige wijze dat verzekerde daaraan was gebonden, immers met behulp van taxaties conform de polisvoorwaarden (Hof ’s-Hertogenbosch 11 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2125, r.o. 3.5.4.4, tweede alinea).
‘Immers conform de polisvoorwaarden wordt de schade vastgesteld door twee experts, waarbij verzekeraar en verzekernemer elk een expert benoemt. Dit impliceert dat de verzekerde gehouden is zich bij de uitkomst van de bevindingen van zijn eigen expert neer te leggen. In het geval dat de (experts van) verzekerde en verzekeraar het oneens zijn bieden de polisvoorwaarden de mogelijkheid dat de taxateurs gezamenlijk een derde expert aanzoeken. In onderhavig geval was er echter geen sprake van een verschil tussen de beide taxateurs.’ (Hof ’s-Hertogenbosch 11 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2125, r.o. 3.5.4.4, zesde alinea.)
Dit impliceert, zo stelt het hof vast, dat verzekerde gebonden is aan de taxatie van 2002 en dat de tussenpersoon zich daarop mag beroepen. Het hof concludeert vervolgens dat het niet meer ter zake doet of de tussenpersoon zijn zorgplicht als assurantietussenpersoon voorafgaand aan de branden naar behoren heeft vervuld. Een eventueel onvoldoende gevolg geven aan zijn zorgplicht heeft niet tot schade geleid. Ook is er volgens het hof geen sprake van een aan de tussenpersoon toe te rekenen vertraging van de schade-uitkering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
In cassatie houdt de redenering van het hof geen stand. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel dat verzekerde jegens zijn tussenpersoon is gebonden aan de door de door verzekerde aangestelde contra-expert geaccordeerde taxatie van 2002 onvoldoende heeft gemotiveerd.
‘De verwijzing naar de polisvoorwaarden van de verzekeringsovereenkomst tussen Nationale-Nederlanden en [eiser] kan dat oordeel niet dragen. Die polisvoorwaarden binden [eiser] in beginsel uitsluitend jegens Nationale-Nederlanden.’ (HR 15 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:44, r.o. 3.2.2.)
Weliswaar heeft het hof niet miskend dat de polisvoorwaarden enkel zien op de relatie tussen de verzekerde en de verzekeraar, maar het hof heeft nagelaten te motiveren op welke grond het verzekerde in zijn relatie tot zijn tussenpersoon aan de taxatie gebonden acht. De door het hof aangevoerde argumenten – bestaande uit de intensieve betrokkenheid van de tussenpersoon bij de schadeafwikkeling en het feit dat (a) verzekerde in 2002 geen specifieke bezwaren heeft geuit tegen de begroting van de herbouwwaarde en (b) de vraag of er sprake was van onderverzekering in 2002 niet speelde – acht de Hoge Raad onvoldoende voor dit oordeel.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar het Hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing. Het gaat dus nog enige tijd duren voordat duidelijk is of de aanhouder wint. Zo die kans al bestaat…
Keywords
Auteur(s)

Verbonden aan het Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) en het Expertisenetwerk voor Financieel Recht (EFR)