24 Mar 2021
blog

Stuiting van de verjaring en internationale mediation

Blog

Op 19 februari 2021 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2021:274) waarin onder andere duidelijkheid wordt gegeven over de vraag of de aanvang van een internationale mediation gelijkgesteld kan worden met de stuitingshandeling als bedoeld in artikel 3:316 Burgerlijk Wetboek (hierna ‘BW’). Tevens is in dit arrest aandacht besteed aan de vraag wat het gevolg is als een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling niet is ingesteld tegen alle partijen bij die rechtshandeling.

Inzet van de onderhavige procedure was een door eiser in cassatie (hierna ‘eiser’) ingestelde vordering tot vernietiging van een vaststellingsovereenkomst wegens dwaling dan wel misbruik van omstandigheden. Eiser woont in België en naar aanleiding van een overname van enkele van zijn vennootschappen krijgt hij een geschil met verweerder in cassatie (hierna ‘verweerder’). In het kader van dit geschil wordt tussen partijen op enig moment een vaststellingsovereenkomst gesloten. Nadien wil eiser deze vaststellingsovereenkomst openbreken en beroept hij zich op dwaling en misbruik van omstandigheden bij het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst. Uiteindelijk volgt een gerechtelijke procedure.

 

Zowel de rechtbank als het hof oordeelde dat de vordering tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst vanwege dwaling is verjaard en verwierp ook het beroep op misbruik van omstandigheden. Aan het verweer dat eiser niet alle bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen in de procedure had betrokken, werd niet toegekomen. In cassatie komt de Hoge Raad daar wel aan toe. 

 

Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad onderkent in zijn arrest allereerst dat gelet op artikel 3:51 lid 2 BW alle partijen bij de vaststellingsovereenkomst in het geding over de vernietiging van die overeenkomst hadden moeten worden betrokken. Maar dat leidt er vervolgens niet toe dat eiser niet ontvankelijk is in cassatie. Bedoelde partijen kunnen op grond van artikel 118 Rv namelijk alsnog in het geding worden betrokken, ook nadat al een rechtsmiddel is ingesteld (inclusief cassatie). In dit geval kan die oproeping (zelfs nog) plaatsvinden na cassatie en verwijzing. Van belang is hierbij wel dat de partijen die niet eerder in het geding zijn betrokken wel een uitzonderingspositie hebben. Anders dan gewoonlijk, zijn zij niet gebonden aan de normale grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing. 

Het oproepen van de andere partijen die bij de vaststellingsovereenkomst betrokken zijn geweest, kan in cassatie achterwege blijven omdat zoals nog zal blijken enkele klachten van eiser slagen en slagen enkele klachten van eiser en wordt deze zaak door de Hoge Raad naar een ander hof terugverwezen.

 

Heeft de aanvang van een internationale mediation stuitende werking?

Vervolgens geeft de Hoge Raad een antwoord op de vraag of internationale mediation stuitende werking heeft. De Hoge Raad vindt van wel. De Hoge Raad zet eerst de toepasselijke regelgeving op een rijtje. 

 

De Mediationrichtlijn heeft blijkens artikel 1 lid 1 ten doel de toegang tot alternatieve geschillenbeslechting te vergemakkelijken en de minnelijke schikking van geschillen te bevorderen, door het gebruik van bemiddeling/mediation aan te moedigen en te zorgen voor een evenwichtige samenhang tussen bemiddeling/mediation en behandeling in rechte. Met de Implementatiewet is deze richtlijn omgezet in het Nederlandse recht. Artikel 2 Implementatiewet bepaalt dat de wet van toepassing is op grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen. Van een grensoverschrijdend geschil is ingevolge artikel 1 lid 1 Implementatiewet sprake als bij een geschil ten minste een van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de andere partijen op het tijdstip waarop (a) de partijen onderling overeenkomen gebruik te maken van mediation nadat een geschil is ontstaan, of (b) partijen een voorstel van de rechter tot mediation aanvaarden. Verder wijst de Hoge Raad nog op artikel 6 lid 1 Implementatiewet dat bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door de aanvang van mediation. De Hoge Raad verwijst hierbij naar hetgeen is opgemerkt in de memorie van toelichting bij deze bepaling:

 

Artikel 8 van de richtlijn bepaalt dat partijen die voor mediation kiezen om te pogen een geschil te schikken, daarna niet mogen worden belet een gerechtelijke procedure of arbitrage met betrekking tot hun geschil aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het mediationproces. Dit artikel implementeert artikel 8 van de richtlijn. (…) Het is de bedoeling om met de voorgestelde verjaringsregeling mediation te bevorderen. De gedachte in de richtlijn is dat partijen niet van mediation moeten worden weerhouden doordat hun vordering tijdens mediation kan verjaren. (…)

 

De Hoge Raad gaat dan in op de vraag hoe de hiervoor omschreven regelgeving zich verhoudt tot de artikelen 3:316-317 BW en overweegt in dat kader dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om mediation te bevorderen, wat betekent dat partijen daarna niet mogen worden belet een gerechtelijke procedure of arbitrage met betrekking tot hun geschil aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het mediationproces. Het instellen van mediation kan daarom volgens de Hoge Raad op één lijn worden gesteld met de stuitingshandelingen genoemd in artikel 3:316 BW. Ook geldt dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling op de voet van artikel 3:317 lid 2 BW kan worden gestuit door binnen zes maanden na een schriftelijke aanmaning de mediation aan te vangen.

 

Nu sprake is geweest van grensoverschrijdende mediation en uit het partijdebat blijkt dat het hof dat ook onder ogen heeft gezien, had het hof naar het oordeel van de Hoge Raad ambtshalve moeten beoordelen of de mediation tussen eiser en verweerder inderdaad tot stuiting van de vorderingen van eiser leidde.

 

Volgens de Hoge Raad slagen ook nog enkele klachten over de gebrekkige motivering van het hof bij het verwerpen van het beroep van eiser op dwaling en misbruik van omstandigheden. Het hof heeft ook nog ten onrechte een bewijsaanbod over de financiële noodtoestand van eiser gepasseerd. 

De Hoge Raad heeft zich met dit arrest voor het eerst uitgelaten over de vraag hoe de regels over stuiting en verjaring die zijn opgenomen in de Implementatiewet zich verhouden tot de regels die in het Nederlandse recht daarover zijn opgenomen. Uit dit arrest kan worden opgemaakt dat de aanvang van een internationale mediation van belang is voor de vraag of een rechtsvordering is verjaard. Internationale mediation heeft naar Nederlands recht namelijk stuitende werking.

 

Keywords

Burgerlijke rechtsvordering
Internationale mediation
Stuiting
Verjaring

Auteur(s)

Sanne Rutten

Senior secretaris-jurist bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), secretaris bij de Tuchtraad Financiële Dienstverlening en tevens legal mediator