Royal Dutch Shell volgens de rechtbank Den Haag verplicht om haar CO2-uitstoot te verminderen
Blog
Royal Dutch Shell is verplicht om de CO2-uitstoot van Shell eind 2030 met 45 procent te verminderen ten opzichte van 2019. Dit heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld in haar uitspraak van 26 mei 2021, die is onthaald als een historische en baanbrekende uitspraak. De uitspraak is bijzonder omdat de rechter aan Shell een reductieverplichting oplegt ten aanzien van CO2-uitstoot die zij niet volledig zelf veroorzaakt (maar haar afnemers) om toekomstige gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan, waarbij die reductieverplichting deels is gebaseerd op soft law en mensenrechten die in beginsel geen directe werking hebben tussen private partijen.
In de klimaatzaak tegen Shell vorderen Milieudefensie en zes anderen partijen (Milieudefensie c.s.) van Royal Dutch Shell dat zij haar CO2-emissies reduceert. Royal Dutch Shell (RDS) is de houdstermaatschappij van de Shell-groep en verantwoordelijk voor het algemeen concernbeleid van de groep, bestaande uit ruim 1100 afzonderlijke vennootschappen wereldwijd. Milieudefensie c.s. vordert zowel een verklaring voor recht die er kort samengevat op neerkomt dat het jaarlijks volume aan CO2-emissies van de Shell-groep onrechtmatig is, als een bevel van de rechtbank aan RDS om dit jaarlijks volume te verminderen, in zoverre dat dit volume in 2030 met netto 45 procent is verminderd in vergelijking met het niveau van 2019.
De rechtbank begint haar uitspraak met een uiteenzetting van klimaatverandering en de gevolgen hiervan. De kern is dat er binnen de internationale gemeenschap consensus bestaat dat de gemiddelde temperatuur op aarde niet mag toenemen met meer dan 2°C, en dat er een redelijke kans bestaat dat dit wordt behaald bij een broeikasgasconcentratie van niet hoger dan 450 ppm in het jaar 2100. De laatste jaren is de maximale, veilig geachte temperatuurstijging zelfs gedaald naar 1,5°C, waardoor de broeikasgasconcentratie niet hoger dan 430 ppm zou moeten zijn in het jaar 2100. Deze conclusie vormt de basis voor het Akkoord van Parijs, waarin is vastgelegd dat de wereldwijde opwarming onder de 2°C moet blijven, met een streven naar 1,5°C. De gevolgen van klimaatverandering die worden genoemd, zoals extreme weersomstandigheden die leiden tot, onder andere, het risico op sterfte, ziekte en voedselonzekerheid, zijn afkomstig uit het Fifth Assessment Report, van het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN (IPCC). De conclusies uit de rapporten van het IPCC vormen een belangrijke grondslag voor het aannemen van een gevaarlijke klimaatverandering als vaststaand feit. De gevolgen van klimaatverandering voor Nederland worden met name gebaseerd op onderzoek van het KNMI, dat concludeert dat een zeespiegelstijging als gevolg van de opwarming niet uitgesloten is. Ook kunnen Nederlandse ingezetenen door klimaatverandering te maken krijgen met verschillende gezondheidsproblemen en ontstaat er door klimaatverandering waterproblematiek zoals onder andere overstromingen, verzilting en droogte, aldus de rechtbank.
Klimaatverandering en de gevolgen hiervan zijn in deze procedure aldus een vaststaand feit. Ook staat vast dat de internationale gemeenschap, door middel van verdragen en afspraken, klimaatverandering wil aanpakken en de gevolgen hiervan wil voorkomen. De vraag is of RDS verplicht is om hieraan bij te dragen en ervoor te zorgen dat de Shell-groep de CO2-uitstoot verlaagt. De rechtbank oordeelt van wel. Op grond van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm uit artikel 6:162 BW dient RDS bij het bepalen van het beleid van de Shell-groep rekening te houden met de in het maatschappelijk verkeer vereiste zorgvuldigheid. De ongeschreven zorgvuldigheidsnorm wordt in dit kader door de rechtbank ingevuld op grond van maar liefst veertien onderdelen. De overwegingen zijn onder andere dat (i) de Shell-groep verantwoordelijk is voor een substantiële wereldwijde CO2-uitstoot, (ii) de door CO2-uitstoot veroorzaakte klimaatverandering ernstige en onomkeerbare gevolgen zal hebben voor Nederland, (iii) de aanpak van klimaatverandering urgent is en dat duidelijk is wat hiervoor nodig is (opwarming van minder dan 2°C, met een streven naar 1,5°C) en( iv) het reductiepad dat voorziet in een reductie van CO2-uitstoot van netto 45 procent in 2030 ten opzichte van 2010 een zo groot mogelijke kans geeft om ernstige klimaatverandering te voorkomen. Alle onderdelen tezamen leiden volgens de rechtbank tot een reductieverplichting voor RDS.
Een bijzondere overweging is dat de rechtbank het recht op leven en het recht op een ongestoord gezinsleven (artikel 2 en 8 EVRM) verdisconteert in de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Dat beide artikelen bescherming bieden tegen de gevolgen van klimaatverandering is door de Hoge Raad reeds bepaald in het Urgenda-arrest. Bijzonder is echter dat deze mensenrechten in principe enkel gelden tussen staten en burgers, zoals in het Urgenda-arrest het geval was, en niet tussen private ondernemingen. Milieudefensie c.s. kan hier geen beroep op doen tegenover RDS, zoals de rechtbank ook erkent. De overweging dat ook ondernemingen verantwoordelijkheden hebben ten aanzien van mensenrechten baseert de rechtbank op de UN Guiding Principles (UNGP). De in de UNGP opgenomen norm betreft volgens de rechtbank een mondiale gedragsnorm waaraan alle bedrijven zich dienen te houden. De rechtbank maakt uit dit soft law-instrument op dat het internationaal algemeen aanvaard is dat bedrijven mensenrechten respecteren. Hoever die verantwoordelijkheid van bedrijven strekt en wat voor middelen hiervoor moeten worden ingezet hangt onder meer af van de ernst van de impact die de activiteiten van ondernemingen op mensenrechten hebben en de omvang van de onderneming. De rechtbank oordeelt dat in dit kader veel van RDS mag worden verwacht, nu zij een belangrijke speler is op de markt voor fossiele brandstoffen. In de beoordeling van de rechtbank heeft deze ‘verwachting’ op basis van soft law een doorslaggevende rol bij het opleggen van een verplichting in het kader van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm.
De vraag die volgt op de vaststelling van een reductieplicht, is hoe ver die reductieplicht strekt. De verdeling van broeikasgasemissies van de Shell-groep op basis van het World Resources Institute Greenhouse Gas Protocol (GHG Protocol) is hiervoor relevant. De emissies van Shell zijn onder te verdelen in drie zogenoemde scopes. In Scope 1 vallen de emissies afkomstig van installaties van de Shell-groep, in Scope 2 vallen emissies afkomstig van toeleveranciers en in Scope 3 vallen de overige emissies, die afkomstig zijn van eindgebruikers. De rechtbank overweegt dat van RDS, ongeacht de mate van controle en invloed, mag worden verwacht dat zij de negatieve gevolgen van de emissies van Scope 1 t/m 3 in kaart brengt. Omdat RDS dit doet en weet dat haar activiteiten een aanzienlijke CO2-uitstoot genereren, ligt het op de weg van RDS om passende actie te ondernemen, zo baseert de rechtbank op de UNGP. Omdat RDS volgens de rechtbank controle en invloed heeft op emissies uit zowel Scope 1, 2 en 3 ziet de reductieverplichting op de gehele energieportefeuille van de Shell-groep en op het gezamenlijk volume van alle emissies. De rechtbank maakt hierin wel een onderscheid: de reductieverplichting is voor de eigen activiteiten van de Shell-groep een resultaatsverplichting en ten aanzien van de zakelijke relaties, waaronder ook de eindgebruikers, een zwaarwegende inspanningsverplichting. Tezamen moet de reductieverplichting leiden tot een vermindering van netto 45 procent in 2030 ten opzichte van 2019. Dit in de vordering van Milieudefensie c.s. opgenomen reductiepad sluit volgens de rechtbank aan bij de internationale consensus over de wijze van het beperken van klimaatverandering.
Opvallend aan het oordeel is dat de rechtbank vaststelt dat de Shell-groep, afgezien van haar eigen activiteiten, niet zelf alle emissies uit Scope 1 t/m 3 veroorzaakt. De rechtbank baseert op grond van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm een reductieverplichting aan de zijde van RDS voor uitstoot die RDS niet (volledig) zelf veroorzaakt, ter voorkoming van gevolgen die in de toekomst liggen waar RDS niet (volledig) voor verantwoordelijk is. De invulling van de zorgvuldigheidsnorm strekt aldus ver. Het is duidelijk dat de rechtbank het belang van het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering zeer zwaar weegt. In dat kader kan veel van Shell worden verwacht, aldus de rechtbank. Zij benadrukt herhaaldelijk dat ondanks dat Shell niet als enige verantwoordelijk kan worden gehouden voor klimaatverandering, dit RDS niet ontslaat van haar individuele deelverantwoordelijkheid om bij te dragen aan het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering. Dit oordeel zagen we ook in het Urgenda-arrest: de Staat moest ‘het zijne doen’ om klimaatverandering tegen te gaan, zo oordeelden de rechtbank, het Hof en de Hoge Raad. RDS moet nu ‘het hare doen’ van de rechtbank. Het wordt afwachten of het Hof en de Hoge Raad hetzelfde vinden.
Keywords
Auteur(s)
Advocaat bij Stibbe