07 Jun 2021
praktijk

EIOPA Q&As over de juridische interpretatie van IDD-bepalingen

Bijna tweeëneenhalf jaar na de inwerkingtreding van de Richtlijn Verzekeringsdistributie (Insurance Distribution Directive, IDD) heeft de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) op 23 maart 2021 acht Q&As gepubliceerd over de juridische interpretatie van enkele bepalingen van de IDD en de bijbehorende gedelegeerde verordeningen. In dit artikel bespreek ik deze Q&As en de betekenis daarvan voor de praktijk.

1. Achtergrond

Op 1 oktober 2018 is de IDD in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd1 door de inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn verzekeringsdistributie (wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft)), het Besluit implementatie richtlijn verzekeringsdistributie (wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo)) en de Regeling implementatie richtlijn verzekeringsdistributie (wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft (Vr Wft)).2 Verschillende regels uit de IDD maakten overigens al onderdeel uit van de Nederlandse wetgeving en behoefden dus niet te worden geïmplementeerd. Daarnaast gelden de volgende (rechtstreeks werkende) verordeningen:

  • uitvoeringsverordening (EU) 2017/1469 tot vaststelling van een gestandaardiseerde presentatievorm van het informatiedocument over verzekeringsproducten (Vo. 2017/1469);
  • gedelegeerde verordening (EU) 2017/2358 met betrekking tot vereisten inzake producttoezicht en -governance voor verzekeringsondernemingen en verzekeringsdistributeurs (Vo. 2017/2358);
  • gedelegeerde verordening (EU) 2017/2359 ten aanzien van informatievereisten en gedragsregels die van toepassing zijn op de distributie van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (Vo. 2017/2359);
  • gedelegeerde verordening (EU) 2019/1935 wat betreft technische reguleringsnormen voor het aanpassen van de basisbedragen in euro voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de financiële draagkracht van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen (Vo. 2019/1935).

 

Op grond van artikel 16ter lid 1 juncto artikel 1 lid 2 EIOPA verordening3 kunnen natuurlijke of rechtspersonen (inclusief toezichthouders en EU-instellingen en -organen) vragen bij EIOPA indienen in verband met de praktische toepassing of uitvoering van (onder meer) de IDD. De antwoorden van EIOPA zijn niet-bindend.4 EIOPA dient voor het indienen van vragen en het bekendmaken van antwoorden een onlinehulpmiddel op haar website te ontwikkelen en te onderhouden.5 Vragen die de uitlegging van Unierecht vergen, moet EIOPA doorgeleiden naar de Europese Commissie (Commissie). EIOPA maakt de antwoorden van de Commissie vervolgens bekend.6

 

Recent heeft EIOPA het Single Rulebook op haar website gepubliceerd, een onlinetool die navigatie mogelijk maakt door de IDD, de bijbehorende gedelegeerde en uitvoeringsverordeningen, richtsnoeren en Q&As.

 

2. De Q&As

EIOPA heeft op 23 maart 2021 op haar website de antwoorden gepubliceerd van de Europese Commissie op acht vragen over de IDD, die uitleg van Unierecht vergen.

Van de acht vragen en antwoorden hebben er vier betrekking op artikel 25 (toezicht op producten en governancevereisten), twee op artikel 30 (beoordeling van de geschiktheid en adequaatheid, en verslaglegging aan klanten), een op artikel 3 (registerinschrijving) en een op artikel 21/22 (door de nevenverzekeringstussenpersoon te verstrekken informatie/vrijstelling van informatieverstrekking en flexibiliteitsclausule).

Ik loop de vragen en antwoorden hierna een voor een langs. Daarbij houd ik de door EIOPA gehanteerde volgorde aan.

 

2.1 Beoordeling van de adequaatheid van een product in de zin van artikel 30 IDD en artikel 15 Vo. 2017/2359

Artikel 15 Vo. 2017/2359 schrijft voor dat, voordat een product of dienst in de zin van artikel 30 lid 2 IDD wordt verstrekt, moet worden beoordeeld of de klant over de nodige kennis en ervaring beschikt om te begrijpen welke risico’s aan dat product verbonden zijn. Wanneer de klant overeenkomstig het nationale recht ervan afziet om volledig advies in te winnen, moet de adequaatheid van een product of dienst voor de klant worden beoordeeld. De klant moet daarbij worden gevraagd informatie te verstrekken over zijn relevante kennis en ervaring op beleggingsgebied toegespitst op het7specifieke type product of dienst, zodat de verzekeringstussenpersoon of verzekeraar kan beoordelen of het overwogen product of dienst adequaat is voor de klant.

Aan EIOPA is gevraagd hoe de kennis en ervaring van de klant moet worden beoordeeld, en hoe de zinsnede ‘ervaring (…) op beleggingsgebied met betrekking tot de specifieke soort product of dienst’ in artikel 30 lid 1 IDD moet worden begrepen.

Het antwoord op de eerste vraag verwijst naar de in artikel 17 Vo. 2017/2359 opgenomen lijst met informatie die moet worden ingewonnen om de kennis en ervaring van de (potentiële) klant op het relevante beleggingsgebied ingevolge artikel 15 Vo. 2017/2359 en artikel 30 lid 1 en 2 IDD te kunnen beoordelen. Het betreft:

  1. de soorten diensten, transacties, verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten of financiële instrumenten waarmee de (potentiële) klant vertrouwd is;
  2. de aard, het aantal, de waarde en de frequentie van de transacties van de (potentiële) klant in verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten of financiële instrumenten en de periode waarover deze zijn uitgevoerd;
  3. het opleidingsniveau en het beroep of, voor zover relevant, het vroegere beroep van de (potentiële) klant.

 

De Commissie constateert dat de IDD en Vo. 2017/2359 geen gedetailleerde voorschriften bevatten over hoe deze informatie moet worden verzameld of beoordeeld. Het wordt aan verzekeringstussenpersonen en verzekeraars overgelaten om het beoordelingsproces zodanig te organiseren dat zij met redelijke zekerheid kunnen vaststellen of het beoogde product adequaat is voor de klant. Op nationaal niveau heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op basis van onderzoek aandachtspunten geformuleerd voor de kennis- en ervaringstoets bij impactvolle financiële producten en daarover een Q&A en een factsheet gepubliceerd.8

 

In antwoord op de tweede vraag wordt opgemerkt dat de zinsnede ‘ervaring (…) op beleggingsgebied met betrekking tot de specifieke soort product of dienst’, moet worden opgevat als (vrij vertaald) eigen ervaring door directe betrokkenheid bij of blootstelling aan het beleggingsgebied die relevant is voor de specifieke soort product of dienst. De relevante ervaring hoeft dus niet noodzakelijkerwijs te zijn opgedaan met het specifieke soort product of dienst, voldoende is dat de potentiële klant kennis en ervaring heeft met het beleggingsgebied waartoe het product behoort.

 

2.2 Productgoedkeuringsproces9 (artikel 25 lid 1 IDD)

Het productgoedkeuringsproces van artikel 25 IDD brengt met zich dat verzekeringstussenpersonen en verzekeraars die verzekeringsproducten ontwikkelen voor verkoop aan klanten moeten zorgen voor handhaving, toepassing en toetsing aan een producttoezicht en -governancesysteem voor verzekeringsproducten. Dit geldt ook voor significante aanpassingen van verzekeringsproducten.

Aan EIOPA is gevraagd of de vereisten van artikel 25 IDD op ieder verzekeringsproduct van toepassing zijn, ongeacht voor hoeveel klanten het verzekeringsproduct is ontwikkeld.

Het antwoord stelt dat volgens artikel 25 lid 1 IDD ‘verzekeringsondernemingen, alsmede tussenpersonen die verzekeringsproducten ontwikkelen voor verkoop aan klanten’ verplicht zijn om voor elk verzekeringsproduct te voldoen aan de in deze bepaling vastgestelde vereisten voor de goedkeuring van producten. Deze verplichtingen gelden dus voor alle soorten verzekeringsproducten. Het artikel bevat geen elementen die een uitsluiting van voor één of enkele klanten op maat gemaakte of ontworpen producten zouden kunnen rechtvaardigen. Dit wordt bevestigd door de expliciete vermelding in overweging 1 van Vo. 2017/2358 dat de regels inzake producttoezicht en -governance van toepassing zijn op alle verzekeringsproducten ‘ongeacht het soort product en de op de tijd en plaats van verkoop geldende vereisten’. Niettemin bepaalt de tweede alinea van artikel 25 lid 1 IDD dat ‘het productgoedkeuringsproces in verhouding [staat] tot en past bij de aard van het verzekeringsproduct’. Overweging 2 van Vo. 2017/2358 houdt in dat ‘maatregelen inzake producttoezicht en -governance [dienen] te worden gekozen en toegepast op evenredige en passende wijze, afhankelijk van de complexiteit van het product en de mate waarin publiek beschikbare informatie kan worden verkregen, rekening houdende met de aard van het verzekeringsproduct en het daaraan verbonden risico op consumentenschade, de kenmerken van de doelmarkt, en de aard, de schaal en de complexiteit van de betrokken bedrijfsactiviteiten van de ontwikkelaar of distributeur’. Een verzekeraar of verzekeringstussenpersoon die een op maat gemaakt product ontwikkelt dient derhalve aan de vereisten van artikel 25 IDD inzake producttoezicht en -governance te voldoen, op een wijze die evenredig is aan en passend is voor dat specifieke verzekeringsproduct.

 

2.3 Significante aanpassing van een bestaand product (artikel 25 IDD)

Over artikel 25 lid 1 IDD is ook de vraag gesteld waaruit ‘significante aanpassingen van bestaande verzekeringsproducten’ kunnen bestaan.

Het antwoord leidt uit de tekst van artikel 25 lid 1 IDD af dat ontwikkelaars niet alleen aan de producttoezicht en -governance-eisen moeten voldoen wanneer zij een nieuw ontwikkeld verzekeringsproduct lanceren, maar ook wanneer zij hun bestaande verzekeringsproducten significant aanpassen. Dit volgt ook met zoveel woorden uit artikel 4 lid 1 Vo. 2017/2358: ‘Voor nieuw ontwikkelde verzekeringsproducten en voor significante aanpassingen van bestaande verzekeringsproducten handhaven ontwikkelaars een productgoedkeuringsproces, passen dat proces toe en evalueren dat.’

De aanpassing van een bestaand verzekeringsproduct kan betrekking hebben op essentiële kenmerken van het product, zoals de risicodekking, de prijs en kosten van het verzekeringsproduct, de risico’s die voortvloeien uit de onderliggende beleggingen van een verzekeringsgebaseerd beleggingsproduct, een wijziging van de doelmarkt en eventuele compensatie- en garantierechten ten behoeve van klanten. Of de aanpassing significant is, moet in de eerste plaats worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gemiddelde klant. Een belangrijk criterium daarbij is of de aanpassing van een verzekeringsproduct de verenigbaarheid van het product met de doelmarkt wijzigt en een aanpassing van de doelmarkt vereist. Zo kan bijvoorbeeld de aanpassing van de prijs- en kostenstructuur aan de inflatie als niet significant worden beschouwd. Een prijs- of kostenstijging die een aanzienlijke invloed heeft op het rendement van een verzekeringsgebaseerd beleggingsproduct, moet wel als significant worden beschouwd omdat deze de rendementsverwachtingen verandert.

 

2.4 Producttests en productevaluatie voor bestaande producten (artikel 25 IDD)

Met betrekking tot bestaande producten (die al op de markt zijn op de datum van inwerkingtreding van de nationale wetgeving ter implementatie van de IDD) is gevraagd of daarvoor producttests en productevaluatie vereist zijn.

Het antwoord verwijst in de eerste plaats naar artikel 25 lid 1 IDD, dat bepaalt dat verzekeraars en verzekeringstussenpersonen die verzekeringsproducten ontwikkelen voor verkoop aan klanten, moeten zorgen voor handhaving, toepassing en toetsing van een procedure voor de goedkeuring van (1) elk verzekeringsproduct, of (2) significante aanpassingen van bestaande verzekeringsproducten, vóór het in de handel wordt gebracht of onder klanten wordt gedistribueerd. De vereisten van artikel 25 IDD worden nader gespecificeerd in (met name artikel 6 over producttests en artikel 7 over productmonitoring en -evaluatie) Vo. 2017/2358.

Artikel 4 lid 1 Vo. 2017/2358 schrijft voor dat ontwikkelaars een productgoedkeuringsproces handhaven, toepassen en evalueren ‘voor nieuw ontwikkelde verzekeringsproducten en voor significante aanpassingen van bestaande verzekeringsproducten’. Hieruit volgt dat bestaande verzekeringsproducten alleen onder de vereisten van artikel 25 IDD vallen als zij ‘significante aanpassingen’ ondergaan. Voor producten die zonder significante aanpassingen in de handel blijven, hoeven ontwikkelaars derhalve niet aan de producttoezicht en -governance vereisten te voldoen. Dit geldt zowel voor producttests als voor productevaluatie, aangezien de evaluatie in artikel 25 lid 1 IDD expliciet wordt genoemd als onderdeel van het productgoedkeuringsproces.

Het vóór implementatie van de IDD in Nederland bestaande product approval- en reviewproces blijft uiteraard wel gelden voor reeds bestaande producten (die geen significante aanpassingen ondergaan). De IDD-normen op dit gebied vormen een aanvulling op productontwikkelingsnormen die al sinds 2013 in de Nederlandse regelgeving waren opgenomen en hebben geleid tot een toename van de consumentenbescherming.10 Wanneer de nationale wetgeving strijdig is met de IDD-normen gaat voor nieuwe producten uiteraard de (rechtstreeks werkende) verordening voor.

 

2.5 Verantwoordelijkheid van de ontwikkelaar voor adequaat producttoezicht en -governance (artikel 25 IDD)

De volgende Q&A betreft de vraag of een ontwikkelaar verantwoordelijk kan worden gesteld voor door de consument geleden schade wanneer de regelingen voor producttoezicht en -governance adequaat waren.

In het antwoord wordt in de eerste plaats verwezen naar artikel 4 lid 3 Vo. 2017/2358. Dit artikel bepaalt dat het productgoedkeuringsproces ervoor zorgt dat het ontwerp van verzekeringsproducten aan de volgende criteria voldoet:

  1. het neemt de doelstellingen, belangen en kenmerken van cliënten in aanmerking;
  2. de cliënten worden niet geschaad;
  3. schade voor cliënten wordt voorkomen of gelimiteerd.

 

Volgens overweging 1 van Vo. 2017/2358 zorgt het feit dat een nadere invulling van de vereisten van artikel 25 IDD in een verordening is opgenomen voor ‘een coherent raamwerk voor alle marktdeelnemers en biedt [het] de best mogelijke garantie voor (…) een passende norm van consumentenbescherming’.

De naleving door de ontwikkelaar van artikel 25 lid 1 IDD en de bepalingen van Vo. 2017/2358 sluit niet uit dat de ontwikkelaar aansprakelijk wordt gesteld. Wanneer dat gebeurt, is de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de ontwikkelaar een zaak van nationaal recht en kan de (niet-) naleving van de bepalingen inzake producttoezicht en -governance voor een rechter een relevante factor11 zijn om rekening mee te houden.

 

2.6 Organisatorische eisen (artikel 3 lid 6 IDD)

Een vraag van geheel andere aard is of (wanneer de tussenpersoon al is ingeschreven) de verplichting van de nationale toezichthouder om informatie over belangenconflicten te vragen met terugwerkende kracht moet worden toegepast.

Het antwoord knoopt aan bij artikel 3 lid 6, eerste alinea, IDD, waar wordt opgesomd welke informatie zal worden gevraagd ‘als voorwaarde voor de registerinschrijving’ van verzekerings-, herverzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen. Deze bepaling verplicht de nationale toezichthouder niet om deze informatie bij tussenpersonen die al zijn ingeschreven met terugwerkende kracht actief op te vragen. Echter, omdat de IDD minimumharmonisatie12 betreft, staat het de lidstaten vrij strengere regels vast te stellen en toezichthouders te verplichten de informatie ook van reeds ingeschreven tussenpersonen te verlangen. Artikel 3 lid 6, tweede alinea, IDD bepaalt dat tussenpersonen de toezichthouder zonder onnodige vertraging op de hoogte moeten brengen van enige verandering van de krachtens dit lid verstrekte informatie. Deze verplichting geldt vanaf de inwerkingtreding van de nationale bepalingen ter implementatie van de IDD voor alle tussenpersonen, inclusief degenen die al voor de inwerkingtreding van de IDD waren ingeschreven.

 

2.7 Toepasselijkheid van de IDD bij advisering over bestaande contracten (artikel 30 lid 1 IDD)

Aan EIOPA is de vraag voorgelegd of de verplichtingen van artikel 30 IDD van toepassing zijn op contracten van vóór de inwerkingtreding van de IDD. Dit betreft verplichtingen met betrekking tot het inwinnen van informatie van de klant wanneer advies wordt gegeven over een verzekering met beleggingscomponent, met name wanneer doorlopend advies wordt verstrekt en daarom de periodieke geschiktheidsbepaling van toepassing is.

In het antwoord wordt vooropgesteld dat artikel 30 IDD pas van toepassing is vanaf de datum waarop de richtlijn in de betrokken lidstaat is geïmplementeerd. Daarbij wordt aangetekend dat, indien na de inwerkingtreding van de IDD nieuw advies (advies in de zin van artikel 2 lid 1 punt 15 IDD)13 wordt verstrekt in het kader van een bestaande overeenkomst, artikel 30 IDD van toepassing is, zelfs indien de overeenkomst is gesloten vóór de inwerkingtreding van de IDD. Als voorbeeld wordt genoemd het geval waarin de verzekeringstussenpersoon of verzekeraar advies verstrekt over het omwisselen van onderliggende beleggingsactiva in een bestaande overeenkomst, als bedoeld in artikel 9 lid 7 Vo. 2017/2359. Onduidelijk is nog wat in dit geval geldt wanneer het nieuwe product (waar naartoe wordt gewisseld) geschikter is dan het oude.

 

2.8 Toepasselijkheid IDD op captives en herverzekeraars (artikel 21 en 22 IDD)

De laatste Q&A komt er, kort samengevat, op neer of de IDD op captives en herverzekeraars van toepassing is, waarom dat zo is, en waar dit in de richtlijn is vermeld. Daarbij is door de vraagsteller als een van de mogelijke opties genoemd dat zij meestal onder de uitzondering voor grote risico’s, als bedoeld in artikel 22 lid 1 IDD, zullen vallen. Verder is gevraagd of sommige Europese regelgevers bij implementatie van de richtlijn captives buiten de reikwijdte hebben gesteld.

In het antwoord wordt vooropgesteld dat de IDD, ingevolge artikel 1 lid 1, voorschriften vaststelt inzake de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsdistributiebedrijf in de EU en dat de IDD volgens artikel 1 lid 2 van toepassing is op alle in een lidstaat gevestigde natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij de distributie van verzekerings- en herverzekeringsproducten.

Vervolgens wordt opgemerkt dat artikel 22 lid 1, eerste alinea, IDD bepaalt dat de in de artikelen 18, 19 en 20 IDD bedoelde informatie14 niet hoeft te worden verstrekt wanneer de verzekeringsdistributeur distributieactiviteiten uitvoert met betrekking tot de verzekering van grote risico’s. Ook is artikel 25 IDD (toezicht op producten en governancevereisten), ingevolge lid 4 van dat artikel, niet van toepassing op verzekeringsproducten die betrekking hebben op de verzekering van grote risico’s. Daarnaast biedt artikel 22 lid 1, tweede alinea, IDD lidstaten de mogelijkheid te bepalen dat de in de artikelen 29 en 30 bedoelde informatie (informatieverstrekking aan klanten en beoordeling van de geschiktheid en adequaatheid en verslaglegging aan klanten) niet hoeft te worden verstrekt aan een professionele klant als gedefinieerd in artikel 4 lid 1 punt 1015 van Richtlijn 2014/65/EU (betreffende markten voor financiële instrumenten, MiFID II). Geconstateerd wordt dat, zoals blijkt uit artikel 1 IDD, herverzekeringsactiviteiten in beginsel onder de richtlijn vallen, tenzij specifieke bepalingen uitdrukkelijk naar verzekeringsactiviteiten verwijzen. De IDD verwijst niet naar het begrip captive verzekering en bevat evenmin specifieke vereisten voor captive verzekeraars. Dit betekent volgens de Commissie dat de wetgever niet de bedoeling had een onderscheid te maken tussen verzekeraars en captive-verzekeraars enerzijds en tussen herverzekeraars en captive-herverzekeraars anderzijds. Daarom zijn de bepalingen van de IDD volledig van toepassing op captive verzekeraars en herverzekeraars.

In het antwoord wordt vervolgens iets opgemerkt over artikel 30 lid 2 IDD, dat ik in verband met de gestelde vragen niet kan plaatsen. Het lijkt erop dat deze tekst ten onrechte in dit antwoord is opgenomen.

 

3. Disclaimer

Alle acht Q&As zijn voorzien van een disclaimer van de Commissie, waarin wordt gesteld dat de antwoorden bepalingen die reeds in de toepasselijke wetgeving zijn opgenomen verduidelijken, dat zij geenszins een uitbreiding van de rechten en verplichtingen die uit die wetgeving voortvloeien behelzen, noch aanvullende eisen aan betrokkenen stellen. De antwoorden zijn uitsluitend bedoeld om te helpen bij het verduidelijken van de toepassing of uitvoering van de betreffende wettelijke bepalingen. Daaraan wordt toegevoegd dat alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is om het recht van de Unie op gezaghebbende wijze uit te leggen en dat de ingenomen standpunten niet vooruitlopen op het standpunt dat de Commissie voor de EU en nationale rechterlijke instanties zou kunnen innemen. Met andere woorden: aan de Q&As kunnen geen rechten worden ontleend.

 

4. Eerdere Q&A van EIOPA over de IDD

Volledigheidshalve merk ik op dat op de website van EIOPA, naast de hiervoor besproken Q&As, eind 2020 nog vier door EIOPA zelf beantwoorde Q&As zijn gepubliceerd over de (definitie van) nevenverzekeringstussenpersoon (artikel 2 IDD en artikel 8 IDD), de lidstaat van inschrijving van een tussenpersoon (artikel 7 IDD) en het begrip schaderegeling en schade-expertise (artikelen 2 en 14/15 IDD). Deze Q&A laat ik, mede gelet op de aard en omvang van dit artikel, verder buiten beschouwing.

 

5. Aanbevelingen voor de praktijk

De beantwoording van de vragen heeft (meer dan) tweeënhalf jaar inbeslaggenomen.16 Daardoor zullen niet alle antwoorden in de praktijk (nog) even bruikbaar zijn. De bepalingen van de IDD zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving (Wft, BGfo en Vr Wft) geïmplementeerd.17 De Q&A zouden bij de uitleg van die Nederlandse bepalingen duidelijkheid moeten bieden. Ik loop ze kort langs:

  • Bij het inwinnen van informatie over de kennis en ervaring van de klant als bedoeld in de artikelen 4:23 lid 1 en 4:24 lid 1 Wft en 80e lid 1 BGfo, dient het beoordelingsproces zodanig te zijn georganiseerd dat met redelijke zekerheid kan worden vastgesteld dat het beoogde product passend is voor de klant. De klant dient de relevante ervaring te hebben opgedaan door directe betrokkenheid op een voor de specifieke soort product of dienst relevant beleggingsgebied.
  • De vereisten van de artikelen 4:15 lid 2, aanhef en onderdeel b, onder 2 en lid 3, en 32 en 32e BGfo betreffende het productgoedkeuringsproces gelden voor alle soorten verzekeringsproducten. Bij op maat gemaakte producten dient op evenredige en passende wijze aan deze eisen te worden voldaan. Wanneer de nationale wetgeving strijdig is met de IDD-normen gaat voor nieuwe producten uiteraard de (rechtstreeks werkende) verordening voor.
  • Voor de toepassing van de artikelen 4:15 lid 2, aanhef en onderdeel b, onder 2 en lid 3, en 32 en 32e BGfo moet de vraag of een aanpassing significant is worden beoordeeld van uit het perspectief van de gemiddelde klant. Een belangrijk criterium daarbij is of de aanpassing de verenigbaarheid van het product met de doelmarkt wijzigt en een aanpassing van de doelmarkt vereist.
  • Bestaande verzekeringsproducten hoeven alleen aan de producttoezicht- en governancevereisten (producttests en productevaluatie) als bedoeld in de artikelen 4:15 lid 2, aanhef en onderdeel b, onder 2 en lid 3, en 32 en 32e BGfo te voldoen als zij significante aanpassingen ondergaan. De reeds vóór de implementatie van de IDD bestaande vereisten op dit punt blijven uiteraard wel gelden.
  • Naleving van de producttoezicht- en governancevereisten van de artikelen 4:15 lid 2, aanhef en onderdeel b, onder 2 en lid 3, en 32 en 32e BGfo sluit niet uit dat de ontwikkelaar op grond van het nationale recht aansprakelijk wordt gesteld. Bij de beoordeling kan de (niet-)naleving van deze bepalingen voor de nationale rechter een relevante factor zijn.
  • Voor de toepassing van de artikelen 38 lid 6, 39 lid 6 en 40 lid 6 Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft en 4:26 lid 1 Wft geldt dat de toezichthouder zonder onnodige vertraging op de hoogte moet worden gebracht van wijziging van verstrekte gegevens.
  • Voor de toepassing van artikel 4:23 lid 1 Wft is van belang dat wanneer (na 1 oktober 2018) nieuw advies wordt verstrekt in het kader van een bestaande overeenkomst, de vereisten van dit artikel van toepassing zijn, ook wanneer de overeenkomst vóór 1 oktober 2018 is gesloten.
  • De bepalingen met betrekking tot verzekeringsdistributie zijn volledig van toepassing op captives en in principe ook op herverzekeraars, tenzij specifieke bepalingen uitsluitend verzekeringsactiviteiten noemen. Algemene uitzonderingen gelden op grond van artikel 4:18 lid 1 aanhef en onder b Wft voor de verzekering van grote risico’s en op grond van de Vrijstellingsregeling Wft voor de daar genoemde gevallen.

 

Noten

1 Zie voor een overzicht van de wijzigingen Goossens, A.E., ‘De Richtlijn Verzekeringsdistributie – handvatten voor de praktijk’, TAV 2018/163, De Jong, C.J., ‘Richtlijn verzekeringsdistributie: gelijk speelveld voor verzekeringsdistributeurs’, TAV 2018/22 en Lieverse, C.W.M., ‘De IDD: het nieuwe toezicht op verzekeringsdistributie’, TFR 2018, 1/2.

2 Besluit van 1 juni 2018 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn verzekeringsdistributie (Staatsblad 2018, 176) juncto art. VII Besluit implementatie richtlijn verzekeringsdistributie en art. III Regeling implementatie richtlijn verzekeringsdistributie.

3 Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie.

4 Art. 16 ter lid 2 EIOPA verordening.

5 Art. 16 ter lid 3 EIOPA verordening.

6 Art. 16 ter lid 5 EIOPA verordening.

7 Het Wft-begrip ‘bemiddelaar’ omvat niet alleen de in de IDD gedefinieerde ‘verzekeringstussenpersoon’ maar ook de ‘nevenverzekeringstussenpersoon’.

8 Zie over deze aandachtspunten mijn blog ‘Aandachtspunten van de AFM voor de kennis- en ervaringstoets bij impactvolle financiële producten’, VAST 2021 / B-013.

9 Zie over dit onderwerp Kerckhaert, P., ‘Product governance onder de IDD’, TFR 2018, 1/2.

10 Zie voor een overzicht van de wijzigingen Bijlage 3 bij het eindrapport ‘Evaluatie wettelijke regeling Productontwikkelingsproces (artikel 32 BGfo Wft)’ van 12 juni 2020.

11 Het Europese recht werkt vanwege het bijzondere karakter van de Europese rechtsorde door en heeft voorrang in de nationale rechtsorde en beperkt in zoverre de beleidsvrijheid van de nationale wetgever.

12 Nederland kent hier al een zwaardere verplichting: geen registratieplicht, maar een vergunningplicht.

13 De verstrekking van een persoonlijke aanbeveling aan een klant op diens verzoek of op initiatief van de verzekeringsdistributeur met betrekking tot een of meer verzekeringsovereenkomsten.

14 Door de verzekeringstussenpersoon of verzekeraar te verstrekken algemene informatie (art. 18), belangenconflicten en transparantie (art. 19) en advies, en normen voor de verkoop indien geen advies wordt verstrekt (art. 20).

15 Art. 1 lid 4 punt 10 luidt: ‘„professionele cliënt”: een cliënt die voldoet aan de criteria vastgesteld in bijlage II.’ In Bijlage II, getiteld ‘Professionele cliënten in de zin van deze richtlijn’ is onder meer vermeld: ‘Onder professionele cliënt wordt verstaan een cliënt die de nodige ervaring, kennis en deskundigheid bezit om zelf beleggingsbeslissingen te nemen en de door hem gelopen risico’s adequaat in te schatten. Om als professionele cliënt te worden aangemerkt, moet de cliënt aan de onderstaande criteria voldoen.’

16 De vragen die zijn beantwoord in de onder 2.1. tot en met 2.7. behandelde Q&As zijn ingediend op 8 juni 2018 en die onder 2.8. op 1 oktober 2018.

17 Een transponeringstabel is opgenomen in § 5 van de Nota van toelichting bij het Besluit implementatie richtlijn verzekeringsdistributie.

Keywords

Financieel recht
Ontwikkelaar
Product
Verzekeraar
Verzekeringsdistributie
Verzekeringstussenpersoon

Auteur(s)

Berry van Wijk

Advocaat | Partner Houthoff

LinkedIn