31 Aug 2022
wetenschappelijk

Doeltreffendheid en doelmatigheid van het AFM-toezicht

Op 4 november 2021 publiceerde het ministerie van Financiën een evaluatierapport over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het rapport, dat betrekking heeft op de periode 2016 tot en met 2020, was opgemaakt om te voldoen aan artikel 39 lid 1 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo). Dit artikel schrijft voor dat de minister elke vijf jaar verslag doet aan beide kamers van de Staten-Generaal ‘ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan’. De AFM is een dergelijk orgaan, een zelfstandig bestuursorgaan van het ministerie van Financiën.

Zbo-evaluatie 2021

Het evaluatierapport beschrijft de centrale onderzoeksvraag als: ‘In hoeverre is de uitvoering van de zbo-taken door de AFM, alsmede de daarmee samenhangende uitgaven, doeltreffend en doelmatig?’ Doeltreffendheid ziet volgens de evaluatie op de vraag of de gewenste resultaten zijn bereikt. Met de term doelmatigheid wordt bedoeld dat de prestaties en effecten met de inzet van zo min mogelijk middelen zijn gerealiseerd. De evaluatie richt zich op de structuur en opzet van het AFM-toezicht en bevat geen diepgaande analyse van de uitkomsten en resultaten van het toezicht op zich, aldus het rapport.1

 

De doeltreffendheid en doelmatigheid van de AFM worden beoordeeld aan de hand van de zes principes van goed toezicht uit de Rijksbrede toezichtvisie ‘Minder last, meer effect’.2 Dit betekent een beoordeling op selectiviteit, slagvaardigheid, samenwerking met andere toezichthouders, onafhankelijkheid, transparantie en professionaliteit.

 

De algemene conclusie van het rapport is dat het financiële gedragstoezicht door de AFM van een goed niveau is. De instelling wordt gezien als een professionele en gedegen toezichthouder die aan de hand van uitgewerkte en goed doordachte strategieën invulling geeft aan haar toezichttaak. Volgens het rapport draagt de AFM met haar toezicht bij aan het goed functioneren van de financiële markten. Het evaluatierapport bevat ook een aantal aanbevelingen, onder meer om effectmeting structureler en meer integraal vorm te geven3 en te pleiten voor een Europese benchmark van de kosten van gedragstoezicht dan wel voor een alternatief voor een benchmark als deze niet van de grond zou komen.4

 

Zienswijze AFM

In een schriftelijke reactie op het evaluatierapport aan de minister van Financiën van 14 december 2021 geeft de AFM aan zich in het algemene beeld van de evaluatie te herkennen. Wat de aanbevolen effectmeting betreft wordt gemeld dat daaraan wordt gewerkt. Het opstellen van een internationale benchmark zou bij eerdere pogingen om daartoe te komen erg lastig zijn gebleken. Dit vanwege verschillende toezichtmodellen en het gebrek aan informatie over interne kostentoedelingen bij andere toezichthouders. De AFM verklaart zich bereid om in samenwerking met het ministerie van Financiën naar een uitvoerbaar alternatief om te zien. In algemene zin wordt opgemerkt dat de AFM streeft naar een zo efficiënt mogelijke werkwijze zodat de kosten waar mogelijk kunnen worden beperkt. Dit wellicht naar aanleiding van de vaststelling in het evaluatierapport dat de toezichtkosten tussen 2016 en 2020 met bijna 15 procent zijn toegenomen waarover de sector – die deze kosten moet betalen – zich beklaagt.

 

Vaste commissie voor Financiën

De Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer stelt de minister op 21 januari 2022 een aantal schriftelijke vragen over de evaluatie en maakt enkele kritische opmerkingen.5 Onder andere wordt gewezen op het feit dat de onderzoekers geen duidelijke uitspraken hebben kunnen doen over de doelmatigheid van het toezicht door de AFM. De leden van de VVD-fractie vragen of de minister dit in lijn acht met de eis uit de Kaderwet zbo om de doelmatigheid vijfjaarlijks vast te stellen, die sinds 2006 van kracht is. Commissieleden van de VVD vragen voorts hoe de minister verklaart dat vijftien jaar na invoering van de kaderwet niet duidelijk kan worden vastgesteld of het toezicht van de AFM doelmatig is. Ook vragen deze leden welke acties door de AFM en/of het ministerie van Financiën sinds 2006 in gang zijn gezet om dit te verbeteren, waarom dit niet tot de gewenste verbetering heeft geleid en welke stappen de minister neemt om ervoor te zorgen dat de doelmatigheid van het toezicht wél kan worden beoordeeld. De commissieleden van de CDA vragen hoe de AFM op dit moment beoordeelt of zij doelmatig werkt. Ook vragen zij of de minister kan aangeven wat voor alternatieven deze ziet om de doelmatigheid beter te meten dan wel welke alternatieven de AFM zelf het meest kansrijk acht. De leden van de SP-fractie vragen de minister waarom de effectmeting nog niet op orde is en of de minister duidelijk kan maken wat er nu eigenlijk mis is met de effectmeting.

 

Antwoord minister van Financiën

De minister antwoordt op 4 april 2022.6 In haar schriftelijke reactie wijst deze erop dat sinds 2006 verschillende acties in gang zijn gezet om de doelmatigheid van de AFM te bevorderen. Zo is de AFM door het opstellen van een kostenkader aan een kostenplafond gebonden. Onderdelen daarvan zijn de posten en waardoor sprake is van een efficiencyprikkel voor de AFM. Eventuele intensiveringen of eigen prioriteiten dienen in beginsel binnen de bestaande begroting te worden opgevangen en de begroting kan uitsluitend worden verhoogd met instemming van de raad van toezicht, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Financiën. De minister geeft aanvullend aan dat de AFM twee keer per jaar een adviserend panel organiseert waarin deze door de sector scherp wordt gehouden op onder andere kostenbeheersing. De vraag van de SP-leden naar wat er mis is met de effectmeting beantwoordt de minister door erop te wijzen dat de AFM zich bewust is van het nut van effectmetingen. Deze zijn echter niet eenvoudig uit te voeren. Volgens de minister is toezicht slechts één factor die invloed heeft op een bepaald resultaat of effect. Preventief werk, dat de AFM veel doet, laat zich ook moeilijk meten. Proactief optreden (een klein probleem aanpakken om een groot probleem te voorkomen) is een factor die meetbaarheid eveneens bemoeilijkt. De minister merkt op dat er wel vorderingen worden gemaakt. Zo wordt in de jaarlijkse AFM Trendzicht en Agenda meer ingezet op het identificeren en adresseren van risico’s, zodat de effecten daarvan na afloop van het jaar kunnen worden gemeten. In de editie Trendzicht 2022 zijn voor het eerst risicokaarten voor de vier AFM-toezichtgebieden opgenomen. In deze risicokaarten worden de voornaamste risico’s per toezichtgebied geduid vanuit hun interactie met de trends. De AFM gaat daar in de komende periode verder aan werken.

 

AFM-wetgevingsbrief 2022

Op 28 maart 2022 zond de AFM haar jaarlijkse wetgevingsbrief aan de minister van Financiën. In een dergelijke brief doet de AFM voorstellen voor gewenste aanpassingen in de Nederlandse wetgeving. In de brief van 28 maart 2022 gaat de AFM in op de recente aanbevelingen uit de zbo-evaluatie. De AFM stelt dienaangaande dat zij haar taken zo doelmatig en doeltreffend mogelijk uitvoert. Haar wetgevingswensen dragen daar verder aan bij, zo wordt gesteld. Volgens de AFM streeft de organisatie naar een zo efficiënt mogelijke werkwijze zodat de kosten waar mogelijk kunnen worden beperkt. Met het oog hierop heeft één van de voorstellen betrekking op het toestaan van delen van toezichtvertrouwelijke informatie met andere toezichthouders. Zolang dit niet mogelijk is, wordt de AFM belemmerd in het toezicht op de zogenaamde systeembanken, die onder het Single Supervisory Mechanism vallen, aldus de AFM. Ook stelt deze dat de informatie die AFM tot haar beschikking heeft, niet kan worden gebruikt door de DNB en de Europese Centrale Bank. Verder wordt geponeerd dat informatie aan de European Securities and Markets Authority (ESMA) op dit moment alleen geanonimiseerd kan worden verstrekt. Dit alles draagt niet bij aan effectiviteit van het financiële toezicht, is de conclusie van de AFM. Om deze redenen pleit de toezichthouder voor verruiming van de mogelijkheden op dit gebied. De wetgevingsbrief bevat geen uitlatingen over effectmeting van de AFM.

 

Reflectie

Zoals hiervoor aangegeven, richt de zbo-evaluatie 2021 zich op de structuur en de opzet van het AFM-toezicht en bevat deze geen diepgaande analyse van de uitkomsten en resultaten van het toezicht op zich. Dat is opmerkelijk: Artikel 39 lid 1 Kaderwet zbo schrijft voor dat een verslag moet worden opgemaakt ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan. Het artikel geeft niet aan dat hierbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen opzet en werking van een bestuursorgaan, zoals in het rapport 2021 is gedaan. Dit kan leiden tot een situatie waarin een toezichthouder als zelfstandig bestuursorgaan doeltreffend en doelmatig functioneert terwijl dit van het toezicht op zich niet kan worden gezegd, al was het maar omdat dit niet is onderzocht. Dit geeft voorstelbaar aanleiding tot de aangehaalde vragen en opmerkingen van de Vaste commissie voor Financiën.

 

De discussie over doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht wordt niet voor het eerst gevoerd. In de voorgaande evaluatie op grond van de Kaderwet zbo is het onderscheid tussen opzet en werking ook gemaakt.7 De Vaste commissie voor Financiën vroeg destijds hoe het rapport tot het gevelde oordeel van doelmatigheid en doeltreffendheid had kunnen komen terwijl het financieel toezicht zelf niet was onderzocht. ‘Het één hangt toch met het ander samen?’ aldus commissieleden in een schriftelijke reactie aan de minister. Kritisch werd opgemerkt dat het blijkbaar zo kan zijn dat een toezichthouder doeltreffend functioneert terwijl dat van het financiële toezicht zelf niet kan worden gezegd. ‘Dat is toch niet uit te leggen?’ merkten de vragenstellers op, die tevens benieuwd waren naar het antwoord op de vraag hoe en wanneer de doeltreffendheid van het financiële toezicht dan wel werd beoordeeld. De commissie vervolgde met de stelling dat zij niet aan de vraag kon toekomen dat met bijvoorbeeld 10 procent of 20 procent minder kosten dezelfde resultaten hadden kunnen worden bereikt.8 Daarmee stelde zij de doelmatigheidsvraag.

 

De minister antwoordde de commissie dat het 5-jaarlijks verslag was opgemaakt om te voldoen aan de Kaderwet zbo.9 Volgens de minister moest het verslag duidelijk maken of de AFM (en DNB) voldoende doelmatig en doeltreffend functioneert (functioneren) om het financiële toezicht in de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan voort te zetten of in een andere vorm zoals een agentschap of een onderdeel van het ministerie van Financiën. De vraag of het uitgeoefende toezicht zelf doelmatig en doeltreffend is zou buiten het bereik van de Kaderwet zbo vallen. Daarvoor zouden het interne toezicht en de interne kwaliteitsbewaking een waarborg zijn, evenals diverse externe evaluaties aan de hand van internationale standaarden van toezicht. De minister gaf aanvullend aan dat het functioneren van de AFM (en DNB) onlangs door het IMF was beoordeeld in een FSAP-onderzoek.10 Daarnaast zouden in internationaal verband peer reviews plaatsvinden. Hiermee was de discussie gedaan.

Dit antwoord van de minister verklaart wellicht waarom de commissie naar aanleiding van de evaluatie uit 2021 niet meer is ingegaan op de vraag waarom het uitgeoefende toezicht niet tevens onderwerp van evaluatie is geweest. Daar was echter wel reden toe!

 

Mijn bevindingen

In het kader van het proefschrift waarop ik in april 2022 mocht promoveren, heb ik het antwoord van de minister bestudeerd en de door deze genoemde bronnen gecontroleerd. Dat leidde tot een aantal bevindingen:

 

1. Intern toezicht en interne kwaliteitsbewaking als waarborg voor effectief toezicht

Een eigen beoordeling van de effectiviteit van toezicht roept de vraag op of een slager zijn eigen vlees mag keuren. Een ontkennend antwoord is denkbaar, al zou een externe beoordeling wel kostenverhogend werken. Dat gebeurt dan onder een ongelukkig gesternte omdat de toezichtkosten de laatste jaren al sterk zijn gestegen, onder andere door het vervallen van de overheidsbijdrage van bijna € 40 mln per 1 januari 2015. De sector, die deze kosten moet betalen, zal vanwege de al bestaande hoogte ervan niet snel op een onafhankelijke beoordeling van de effectiviteit van toezicht aandringen. Een denkbare oplossing voor dit vraagstuk (het vellen van een oordeel over het eigen handelen) is een vaste en expliciete bespreking van de effectiviteit van het toezicht – in termen van doeltreffendheid, doelmatigheid en neveneffecten – in de halfjaarlijkse panelgesprekken met de sector.11 Deze suggestie deed de Vaste commissie voor Financiën al in 2017.12 De reactie van de minister leek wat ontwijkend en afhoudend13 en de agenda van de panelbesprekingen is tot op heden niet aan de oproep van de Kamercommissie aangepast.14 Dit lijkt toch het overwegen waard omdat een discussie op die plaats kan leiden tot optimalisering, wederzijds begrip en draagvlak voor het financiële toezicht.

 

2. Externe evaluaties aan de hand van internationale standaarden

De minister beargumenteerde zijn antwoord aan de Kamercommissie mede met een verwijzing naar externe evaluaties aan de hand van een aantal internationale standaarden: BCBS, IAIS en IOSCO. Het is mij niet duidelijk geworden op welke evaluaties de minister doelde. De genoemde standaarden zijn wel traceerbaar:

 

BSBS: De BCBS (Basel Committee on Banking Supervision) geeft 11 principes voor de betrouwbaarheid van en omgang met data door banken. Hierbij wordt onder andere aangegeven dat een toezichthouder goede tools moet hebben, internationaal moet samenwerken, actie moet kunnen nemen als dat nodig is en periodiek moet evalueren. Effectiviteit of doelmatigheid worden niet expliciet genoemd.

 

IAIS: De IAIS (International Association of Insurance Supervisors) is de geestelijk vader van de Insurance Core Principles, een overzicht van 26 principles fundamental to effective insurance supervision. De inhoud van de principes strekt van een heldere definitie van de toezichthouderstaak, tot operationele onafhankelijkheid, de beschikking over voldoende middelen, vereiste professionaliteit, samenwerking met andere toezichthouders, het nemen van preventieve en corrigerende maatregelen, enzovoort. Als geheel geven de principes een goed beeld van waar toezicht op verzekeraars aan moet voldoen maar het is bijzonder om te constateren dat geen enkel principe aangeeft dat een toezichthouder doeltreffend en doelmatig moet zijn. In de tekst komt de term effective supervision wel een enkele keer voor maar daar worden geen criteria aan verbonden.

 

IOSCO: De als laatste genoemde IOSCO (International Organization of Securities Commissions) heeft een aantal Principles for Financial Benchmarks gepubliceerd. Zoals de naam al aangeeft, houden deze verband met financiële benchmarks. De principes benadrukken het belang om bij het vervaardigen daarvan verzekerd te zijn van een control framework, internal oversight, data sufficiency, transparancy en periodic reviews. Ook hier geldt dat de standaarden geen betrekking hebben op de doeltreffendheid en doelmatigheid van toezicht.

 

Uit het voorgaande is af te leiden dat een evaluatie op basis van de genoemde standaarden geen zekerheid biedt over de vraag of toezicht op verzekeraars effectief is.

 

3. FSAP-onderzoek door het Internationaal Monetair Fonds (IMF)

In zijn antwoord aan de Kamercommissie refereerde de minister ook aan een FSAP-onderzoek door het IMF. Het landenrapport met technische nota’s dat naar aanleiding van dit onderzoek werd uitgebracht, dateert van 3 april 2017.15 In deze documenten wordt gemeld dat financiële instellingen in Nederland aan passende regelgeving en passend toezicht zijn onderworpen. Niet duidelijk wordt welke criteria zijn gehanteerd om tot dit oordeel te komen. Het ligt voor de hand dat doeltreffendheid en doelmatigheid daar onderdeel van uitmaken maar dat is niet als zodanig terug te lezen. In algemene bewoordingen wordt aangegeven dat de Nederlandse toezichtautoriteiten over een robuuste governance beschikken16 en dat de instituties effectief samenwerken.17 Deze samenwerking zou wel (nog) beter kunnen door jaarplannen te delen en te coördineren18 en daarnaast gezamenlijk onderzoek te doen naar cultuur, governance, integriteit en data van de onder toezicht staande instellingen.19 De rapportage was positief maar gaf geen antwoord op de vraag of het toezicht doeltreffend en doelmatig is.

 

4. Internationale peer reviews

De minister stelde verder dat in internationaal verband peer reviews plaatsvinden door EBA,20 EIOPA,21 ESMA22 en de FSB.23 Daarin zouden de belangrijkste ontwikkelingen en best practices met elkaar worden gedeeld. Op zich is dat juist – de onderscheiden organisaties voeren inderdaad peer reviews uit – maar ik heb geen reviews kunnen vinden die specifiek betrekking hadden op de effectiviteit van financieel toezicht.

Gezien de kanttekeningen bij alle vier argumenten van de minister heeft zijn antwoord aan de Kamercommissie (mij) niet overtuigd. En er is meer dat hieraan heeft bijgedragen. Dit houdt verband met de stelling van de minister dat het 5-jaarlijkse onderzoek waarover de Vaste commissie voor Financiën vragen had gesteld, zich niet zou hoeven uit te laten over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht op zich. Daarover het volgende:

 

5. Bereik van de Kaderwet zbo

Vanaf 2013 vallen DNB en de AFM onder de Kaderwet zbo.24 Zoals eerder aangegeven, schrijft artikel 39 lid 1 van deze wet een 5-jaarlijks rapport voor over de doelmatigheid en doeltreffendheid van een zelfstandig bestuursorgaan. Vóór 2013 werd een dergelijk rapport opgesteld op basis van het destijds geldende – per 1 januari 2013 vervallen – artikel 1:44 Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit artikel bepaalde dat de minister elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer toezendt over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders. De tekst van artikel 39 lid 1 van de Kaderwet zbo luidt marginaal anders en uit de formulering is niet op te maken dat het functioneren van het toezicht niet meer zou hoeven plaats te vinden. Oordeelt u zelf:

 

Artikel 1:44 lid 1 Wft

Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.

 

Artikel 39 lid 1 Kaderwet zbo

Onze Minister zendt elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan.

 

Het artikel 39 lid 1 Kaderwet zbo oogt als een inhoudelijke voortzetting van artikel 1:44 Wft en lijkt niet anders te vragen dan een beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van – in ons geval – het toezicht door AFM (en DNB). Dit lijkt te worden bevestigd door de aanbiedingsbrief die de minister van Financiën op 31 maart 2017 toezond aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer.25 Bij deze brief overlegde de minister twee verslagen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de AFM (en DNB) in de periode 2010 tot en met 2015. Een eerder verslag, zo staat vermeld, had betrekking op de periode 2005 tot en met 2009. De verslagen sloten op elkaar aan en gingen over dezelfde onderwerpen, al was de grondslag gewijzigd van de Wft naar de Kaderwet zbo. Uit de brief van de minister blijkt niet dat dit inhoudelijke gevolgen had gehad, eerder dat dit niet het geval was geweest.

 

We kijken nog een moment naar de parlementaire behandeling van de Kaderwet zbo. Tijdens dit proces stelde de Eerste Kamer een vraag over de strekking van artikel 39 lid 1 van het wetsvoorstel. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties antwoordde dat bij een evaluatie op grond van artikel 39 lid 1 ‘in de eerste plaats gekeken moet worden naar de vraag of taakuitvoering-op-afstand als zodanig nog steeds de beste wijze van werken is of dat privatisering dan wel juist het tegendeel – plaatsing in de ambtelijke organisatie van een ministerie – gewenst is’.26 Dit antwoord is in lijn met de latere respons van de minister van Financiën maar geeft niet aan dat de effectiviteit van het toezicht niet óók hoeft te worden beoordeeld. Er staat immers niet voor niets ‘in de eerste plaats’ – wat een vervolg toelaat – en bovendien is, zoals eerder betoogd, een beoordeling die de effectiviteitsvraag van het toezicht zelf onbeantwoord laat, incompleet.

 

Conclusie en nadere reflectie

Mijn conclusie c.q. stelling is dat een beoordeling van het financiële toezicht op grond van artikel 39 lid 1 Kaderwet zbo niet alleen een organisatorische beoordeling moet bevatten maar tevens een beoordeling van het uitgeoefende toezicht op zich. Doelbereik en doelmatigheid van het toezicht dienen derhalve (ook) in een evaluatie te worden betrokken. Ten aanzien van de AFM betekent dit dat onderzocht moet worden of het toezicht aan zijn doel beantwoordt en of dit met zo min mogelijk middelen gebeurt. Om een aantal redenen is dat een ingewikkelde opdracht. Zo laat doelbereik zich moeilijk beoordelen vanwege een doorgaans discutabele causaliteit. Wordt een norm bijvoorbeeld nageleefd vanwege het bestaan van de norm op zich, vanwege het toezicht op die norm of door een combinatie van beide? Of wordt een norm om nog andere redenen nageleefd, zoals veranderende maatschappelijke opvattingen, veranderende eigen opvattingen of vanuit concurrentieoverwegingen? Wat de doelmatigheid van het AFM-toezicht betreft blijkt de nadruk vooral op effectmeting te worden gelegd. Ook dit is een lastige opgave omdat lang niet alles kwantificeerbaar is. Welk bedrag moet bijvoorbeeld aan een niet toegelaten of een heengezonden beleidsbepaler worden toegekend? Het maakt dat de vraag van de Vaste commissie voor Financiën of de resultaten van het toezicht met bijvoorbeeld 10 procent of 20 procent minder kosten hadden kunnen worden bereikt, niet of slechts met het nodige voorbehoud kan worden beantwoord.

 

Het doelmatigheidsvraagstuk kan ook anders worden benaderd, bijvoorbeeld met toepassing van een Activity Based Costing-methode.27 Bij deze methode worden alle uit te voeren activiteiten nauwgezet in beeld gebracht. Hierbij wordt met nadruk naar de noodzakelijkheid van de diverse activiteiten gekeken, er wordt met andere woorden een stofkam door de toezichtactiviteiten gehaald. Als dat is gebeurd, worden de directe en indirecte kosten per activiteit in beeld gebracht en de optelsom ervan is in het geval van de AFM het bedrag dat voor het uit te oefenen toezicht nodig is. Het is niet gezegd dat dit lager uitvalt dan de bestaande kosten maar het geeft een solide basis aan de toezichtkosten én beantwoordt de 10 à 20 procent minder-vraag van de Vaste commissie voor Financiën. Daarmee zou belangrijke terreinwinst kunnen worden geboekt.

 

Noten

1 P. 9 van het evaluatierapport.

2 Kaderstellende Visie op Toezicht, Kamerstukken II 2005/06, 27831, nr. 15.

3 Aanbeveling 6 van het rapport.

4 Aanbeveling 8 van het rapport.

5 Kamerstukken II 2021/22, 25268, nr. 204.

6 Kamerstukken II 2021/22 25268 nr. 204.

7 Kamerstukken II 2016/17, 25268 nr. 143.

8 Kamerstukken II 2016/17, 25268 nr. 145.

9 Brief van de minister van Financiën d.d. 17 juli 2017, gevoegd bij Kamerstukken II 25268, nr. 145.

10 FSAP staat voor Financial Sector Assessment Program.

11 Op grond van art. 12 Wet bekostiging financieel toezicht 2019 vindt tweemaal per jaar overleg plaats met representatieve vertegenwoordigers van de sector. Cliëntenorganisaties en ambtenaren van het ministerie van Financiën kunnen daarbij aanwezig zijn. Volgens de memorie van toelichting adviseren de panels de toezichthouders in algemene zin en hebben deze tot doel informatie te verkrijgen en uitleg te vragen. (Kamerstukken II 2017/18, 34870 nr. 3, p. 14).

12 Kamerstukken II 2016/17, 25268, nr. 145, p. 2.

13 Kamerstukken II 2016/17, 25268, nr. 145, p. 9.

14 Dit blijkt uit de agenda’s en verslagen van de panelbijeenkomsten die op de AFM-site te vinden zijn.

15 IMF Country Report No. 17/77 en Technical Notes No. 17/92 en 17/94.

16 Technical Note 17/94, pag. 6 bij IMF Country Report No. 17/77.

17 Technical Note 17/92, pag. 4 bij IMF Country Report No. 17/77.

18 Technical Note 17/92, pag. 4 bij IMF Country Report No. 17/77.

19 Technical Note 17/94, pag. 6 bij IMF Country Report No. 17/77.

20 European Banking Authority. De EBA is een onafhankelijke EU-autoriteit die zich inspant voor effectieve en consistente prudentiële regelgeving en toezicht in de Europese banksector. Haar algemene doelstellingen zijn het handhaven van de financiële stabiliteit in de EU en het waarborgen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de banksector.

21 European Insurance and Occupational Pensions Authority. EIOPA is een onafhankelijk adviesorgaan van de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Het is één van de EU-agentschappen die specifieke juridische, technische of wetenschappelijke taken uitvoeren en op wetenschappelijk bewijs gebaseerd advies geven om op EU- en nationaal niveau een geïnformeerd beleid en wetgeving te helpen vormgeven.

22 European Securities and Markets Authority. ESMA is een onafhankelijke EU-autoriteit die zich inzet voor bescherming van beleggers en stabiele, ordentelijke financiële markten in de Europese Unie.

23 Financial Stability Board. De FSB is een internationale toezichthouder die de wereldwijde financiële stabiliteit bevordert door nationale financiële autoriteiten te coördineren bij het ontwikkelen van beleid op het gebied van regelgeving, toezicht en andere financiële sectoren.

24 Onder andere getuige Kamerstukken II 2016/17, 25268 nr. 143.

25 Kamerstukken II 2016/17, 25368 nr. 143.

26 Kamerstukken II 2002/02, 27426 nr. 276c.

27 Voor een uitgebreide beschouwing, zie: Boons, Roberts & Roozen, ‘Strategische kostenanalyse en activity-based costing’, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie (MAB), 1991, p. 383-392 (https://mab-online.nl/article/21611/download/pdf_viewer/).

Keywords

Autoriteit Financiƫle Markten
Doelmatigheid
Doeltreffendheid
Financieel recht
Wetgevingsbrief
Zelfstandig bestuursorgaan

Auteur(s)

Chris van Toor

De auteur werkt bij het Verbond van Verzekeraars. Hij promoveerde op 13 april 2022 op het proefschrift ‘De effectiviteit van financieel recht en het daaraan verbonden toezicht op onderlinge verzekeraars’. Deze bijdrage schreef hij op persoonlijke titel.

LinkedIn