21 Nov 2022
blog

Opzetaanrijdingen en andere frauduleuze claims bij motorrijtuigverzekeringen

Blog

Op 28 januari 2018 vond een aanrijding plaats tussen een BMW en een Ford. ZLM, de verzekeraar van de WA + casco verzekerde Ford, vergoedde de schade aan de bij haar verzekerde auto alsmede de bergingskosten en zij betaalde aan de BMW-rijdster een voorschot van € 10.000 bij wijze van voorschot op letselschade. Uit nadien verrichte onderzoeken naar de aanrijding concludeerde ZLM dat er geen sprake was geweest van een aanrijding tussen de twee auto’s. In haar uitspraak, op 19 oktober 2022, concludeerde rechtbank Oost-Brabant dat er geen sprake was van een authentieke aanrijding. In deze bijdrage ga ik in op verzekeringsfraude door middel van het in scène zetten van een aanrijding en het melden van een gefingeerde schadeoorzaak.

Enige tientallen jaren geleden had een Haagse bende een nieuw verdienmodel ontdekt: het in scène zetten van aanrijdingen. Dit betekent dat het gaat om frauduleus handelen: er heeft geen ‘echte’ aanrijding plaatsgevonden. Voor de frauderende verzekerde is het geen onzekere gebeurtenis, omdat de aanrijding door hem is bedacht en vervolgens is uitgevoerd. Indien daarbij schade wordt toegebracht aan een derde, kan het zijn dat deze derde onder één hoedje speelt met de frauderende verzekerde maar het kan ook een willekeurige schadelijder zijn. Wellicht ten overvloede: het gaat hier niet om de in artikel 7:925 lid 1 BW bedoelde onzekerheid bij het sluiten van de verzekering.

Als ik het mij goed herinner, was dit de eerste keer dat deze vorm van grootschalige verzekeringsfraude in praktijk werd gebracht. Ook nu nog zullen criminelen ongetwijfeld op het idee komen om verzekeraars met geënsceneerde – derhalve niet-authentieke – aanrijdingen veroorzaakte schade te laten vergoeden. De burgerlijke rechter en de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening gebruiken voor een niet-authentieke aanrijding ook wel de term ‘opzetaanrijding’. Voor recente voorbeelden, zie: gerechtshof Amsterdam en GC Kifid 2021-0710.

 

Naast deze vorm van grootschalige verzekeringsfraude komt ook de niet door een bende maar door individuen gepleegde verzekeringsfraude voor. In een enkel geval zonder betrokkenheid van derden. Denk bij zo’n solo-actie aan het ‘spontaan’ in brand vliegen van het motorrijtuig of de valse melding dat het motorrijtuig is gestolen.

In de meeste gevallen zijn er echter twee betrokkenen, die opzettelijk een aanrijding tussen twee motorvoertuigen in scène zetten.

Het kan ook gaan om een aanrijding tussen een motorvoertuig en een fietser of voetganger. Daarbij kunnen zich drie situaties voordoen: (a) de verzekeraar ontdekt de fraude tijdig en gaat niet over tot het betalen van enige uitkering, (b) de verzekeraar betaalt de schade en komt er nadien achter dat er sprake is geweest van een frauduleuze claim en gaat over tot het verhalen van de betaalde uitkering(en), en (c) de verzekeraar slaagt er ondanks sterke aanwijzingen niet in dat er sprake is van een in scène gezette aanrijding en moet betalen respectievelijk kan niet verhalen.

Een voorbeeld daarvan is deze rechtsoverweging van rechtbank Overijssel: ‘Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat sprake is geweest van een authentiek ongeval, maar dat evenmin voldoende bewijs aanwezig is om te oordelen dat het ongeval in scène is gezet.’

 

In beginsel zijn er drie varianten mogelijk: het kan gaan om enkel door de verzekerde geleden schade, door de verzekerde aan een ander toegebrachte schade of door de verzekerde geleden schade én door de verzekerde aan een ander toegebrachte schade. In de hiervoor genoemde uitspraak van rechtbank Oost-Brabant is sprake van de onder b genoemde situatie en van laatstgenoemde variant.

 

In totaal heeft ZLM, inclusief de voorschotbetaling van € 10.000 en gemaakte kosten bijna € 38.000 uitgekeerd. Uit de uitspraak valt niet op te maken wanneer de betreffende uitkeringen zijn gedaan – in elk geval vóórdat ZLM in het bezit was van de rapportages van de door haar ingeschakelde experts. Immers, uit de uitspraak blijkt dat ZLM de beschikking kreeg over op 26 juli 2018, 25 september 2018 en 18 oktober 2018 opgestelde rapporten. Dat ZLM grondig heeft laten onderzoeken of er sprake was van een echte – authentieke – aanrijding blijkt uit de door de rechtbank in haar uitspraak gegeven samenvatting.

 

‘Uit deze rapporten volgt namelijk voor zover thans van belang:

  1. dat er uit de uitgelezen elektronica van de BMW niet blijkt dat de gordelspanners en airbags zijn geactiveerd noch dat er een storing aan was, terwijl zij bij een dergelijke aanrijding hadden moeten zijn geactiveerd;
  2. dat de auto’s, in tegenstelling tot wat partijen hebben verklaard, na de aanrijding niet tegen elkaar aan konden hebben gestaan, gezien de door partijen opgeven snelheden voor botsing;
  3. dat het schadebeeld niet klopt met de wijze waarop de aanrijding volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] heeft plaatsgevonden, omdat – kortweg – de BMW schade heeft met een grillige vorm en de Ford niet;
  4. dat er geen lakresten van de BMW zaten op de Ford, hetgeen wel het geval had moeten zijn gezien de aanrijding.

 

Verder is het verhaal van [gedaagde 1], dat hij de auto van [gedaagde 2] niet heeft gezien, gelet op de overzichtelijke ongevalslocatie ongeloofwaardig, aldus ZLM.’

 

De BMW-rijdster is op 29 januari 2019, een jaar na de aanrijding, failliet verklaard. Bij schrijven van 28 augustus 2019 confronteerde ZLM haar verzekerde en de curator van de vrouw met haar conclusie dat de vermeende aanrijding niet had plaatsgevonden. ZLM sommeerde haar verzekerde de door haar geleden schade te vergoeden en in haar brief aan de curator diende zij een vordering tot vergoeding van schade in het faillissement in. Het faillissement van de BMW-rijdster is op 7 september 2020 bij gebrek aan baten opgeheven.

 

ZLM vordert vervolgens een verklaring voor recht (a) dat beide betrokken automobilisten geen recht op uitkering toekomt op basis van de verzekeringsovereenkomst en (b) dat zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door ZLM geleden schade. ZLM vordert voorts beide betrokken automobilisten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 37.936,81 aan ZLM, vermeerderd met de wettelijke rente, en tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten), vermeerder met de wettelijke rente.

 

De stelplicht en ingevolge artikel 150 Rv ook de bewijslast rustten in dit geval op ZLM. Dit artikel luidt: ‘De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.’

Naar het oordeel van de rechtbank heeft ZLM ruim voldoende feiten en omstandigheden gesteld die onderbouwen dat er sprake is van een gefingeerde aanrijding. Uit de overgelegde drie vanuit verschillende invalshoeken opgestelde rapporten – waarvan de conclusies gebaseerd zijn op verschillende feiten – blijkt dat de aanrijding op de door beide betrokken automobilisten beschreven wijze niet kan hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dan ook dat geen sprake is van een authentieke aanrijding. Beide automobilisten hadden derhalve geen recht op uitkering. De gevorderde verklaring van recht dat hen geen recht op uitkering toekomt wordt daarom toegewezen.

 

In geval van een niet-authentieke aanrijding staan de verzekeraar verschillende afwijzingsgronden ter beschikking. Zowel wettelijke als contractuele. Een contractuele afwijzingsgrond kan zijn gelegen in de in de polisvoorwaarden opgenomen dekkingsomschrijving of een bepaling op grond waarvan geen uitkering plaatsvindt bij schade. In deze casus is hier blijkens de uitspraak kennelijk geen beroep op gedaan. De rechtbank hanteert een wettelijke afwijzingsgrond: op grond van het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 BW heeft de verzekeringnemer geen recht op uitkering en is hij gehouden hetgeen aan hem is uitgekeerd terug te betalen. Dit artikel bepaalt dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 (mededelingsplicht) en 2 (medewerkingsplicht) niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.

In casu heeft de vrouw kennelijk letselschade opgelopen, althans ZLM heeft haar daarvoor – naar ik aanneem op grond van artikel 6 WAM – een voorschot betaald. Bij gebreke van een contractuele verhouding tussen de vrouw en verzekeraar ZLM is artikel 7:941 lid 5 BW echter niet rechtstreeks van toepassing.

Aldus r.o. 3.3.5 van het Bijrijders-arrest. Indien de schadelijdende derde – anders dan in het onderhavige geval – geen betrokkene is bij een opzetaanrijding, is er volgens de Hoger Raad voor analoge toepassing van artikel 7:941 lid 5 BW geen plaats. Dit, omdat de rechtsverhouding tussen de WAM-verzekeraar en de benadeelde van geheel andere aard is dan de contractuele verhouding tussen een verzekeraar en een verzekeringnemer (anders: M.L. Hendrikse, ‘De frauderende derde-benadeelde en zijn recht op uitkering in geval van een WAM-verzekering’, NTHR 2019, afl. 2/3).

 

Ik vraag mij af – maar dit terzijde – hoe het zit als niet de verzekeringnemer maar een door hem gemachtigde bestuurder opzettelijk een aanrijding veroorzaakt of een autobrand of -diefstal voorwendt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de tot uitkering gerechtigde bij schadeverzekeringen in overeenstemming met de meestal gevolgde terminologie ‘verzekerde’ wordt genoemd. Dit impliceert overigens niet dat elke verzekerde een tot uitkering gerechtigde is. Een gemachtigd bestuurder is weliswaar een (mede)verzekerde bij een motorrijtuigverzekering maar geen tot uitkering gerechtigde. Als uitkeringsgerechtigde kwalificeert dan enkel degene die een eigenaarsbelang heeft – doorgaans de verzekeringnemer. Artikel 7:941 lid 5 BW blijft derhalve buiten toepassing als een gemachtigd bestuurder fraudeert door het opgeven van een gefingeerde oorzaak van het beweerde verloren gaan van de auto of buiten weten van de eigenaar/verzekeringnemer opzettelijk een aanrijding veroorzaakt. Lijkt dat een uitnodiging tot frauduleuze ‘uitbesteding’ door eigenaren/verzekeringnemers van gefingeerde schadeoorzaken en opzetaanrijdingen?

 

Terug naar de uitspraak. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:162 lid 1 BW degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Het opgeven van onjuiste feiten teneinde een uitkering te krijgen van de verzekering is, zo overweegt de rechtbank, een onrechtmatige daad van beide betrokken automobilisten jegens ZLM. Zij zijn op grond van artikel 6:162 lid 1 BW gehouden de schade die ZLM daardoor heeft geleden te vergoeden. De gevorderde verklaring voor recht dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door ZLM geleden schade zal dan ook worden toegewezen.

Keywords

Aansprakelijkheidsrecht
Fraude
Niet-authentieke aanrijding
Opzetaanrijding
Verzekerde
Verzekeringnemer

Auteur(s)

Cees de Jong

Hoofdredacteur van Verzekeringsrecht, Aansprakelijkheid, Schade en Toezicht (VAST), verbonden aan het Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) en het Expertisenetwerk voor Financieel Recht (EFR)

LinkedIn