04 Jan 2023
blog

Werkgever aansprakelijk voor covid-19-besmetting werknemer

Blog

Of een werkgever aansprakelijk kon zijn voor een covid-19-besmetting van een werknemer betrof een theoretische vraag waarvan het antwoord de praktijk lange tijd heeft beziggehouden. Inmiddels is de eerste rechterlijke uitspraak gepubliceerd waarin deze casuïstiek centraal staat. De rechtbank Amsterdam beantwoordt in het op 16 december 2022 gewezen vonnis vorenstaande vraag positief; de werkgever in kwestie is aansprakelijk voor de covid-19-besmetting van de werknemer.

Casus

Een vrouw werkt als coördinerend verpleegkundige voor een zorginstelling met verschillende woonzorglocaties. Op de locatie waar de verpleegkundige werkt, verblijven ouderen met dementie of een andere beperking. De verpleegkundige verleende zelf zorg maar was vanuit haar coördinerende functie ook verantwoordelijk voor het coachend begeleiden van en waar nodig instructies geven aan collega’s.

 

Op 10 april 2020 heeft de verpleegkundige bij een bewoner (hierna: ‘bewoner 1’) op een van de afdelingen een covid-19-test afgenomen. Twee dagen later bleek dat deze test positief was. Uiteindelijk zijn in een periode van vijf dagen vijf van de negen bewoners op de betreffende afdeling positief getest op covid-19. Op 17 april heeft de verpleegkundige aangegeven dat zij corona-gerelateerde klachten ondervond. Twee dagen later bleek de uitslag van haar covid-19-test positief.

 

Tot het moment van testafname konden de bewoners zich vrij in de woonkamer en de gangen van de afdeling begeven. Na de afname van de covid-19-test werden de bewoners voor zover mogelijk geïsoleerd verpleegd. Dat hield in dat de bewoners in het eigen appartement verbleven. Na de positieve testuitslag werden de bewoners naar een externe covid-19-unit uitgeplaatst. Bij het geïsoleerd verplegen droeg de verantwoordelijke verpleegkundige in het appartement van de bewoner de door de RIVM voorgeschreven persoonlijke beschermingsmaatregelen (hierna: ‘PBM’). De richtlijn ‘Persoonlijke beschermingsmaatregelen buiten het ziekenhuis’ van het RIVM schreef per 20 maart 2020 gebruik van de volgende PBM voor:

 

PBM bestaat uit tenminste een chirurgisch mondneusmasker en wegwerphandschoenen voor de medewerker. Het mondneusmasker kan 3 uur achtereen gedragen worden (bij verschillende patiënten). De handschoenen moeten per patiënt gewisseld worden.

 

Buiten het appartement van de geteste bewoners, dus in de woonkamer en op de gangen van de afdeling, droegen de verpleegkundigen in eerste instantie geen PBM. Uiteindelijk werd op 17 april 2020 door een speciaal uitbraakteam van de zorginstelling – op herhaaldelijk verzoek van de verpleegkundigen – besloten dat vanaf dat moment ook buiten de appartementen met PBM gewerkt diende te worden.

 

De verpleegkundige is klachten van haar covid-19-besmetting blijven ondervinden en heeft zodoende haar werkgever aansprakelijk gesteld voor de door haar opgelopen besmetting en de als gevolg daarvan door haar geleden en te lijden schade. De werkgever heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. De verpleegkundige heeft vervolgens haar werkgever in rechte betrokken.

 

Besmetting in de uitoefening van de werkzaamheden

Een werkgever is op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om zorg te dragen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Wanneer de werkgever niet voldoet aan deze zorgplicht, is hij in beginsel aansprakelijk voor de schade die zijn werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden ondervindt.

 

De bewijsrechtelijke verdeling die uit artikel 7:658 BW voortvloeit, maakt dat de werknemer een ruime bescherming geniet. Een werknemer dient namelijk enkel te bewijzen dat hij in de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft opgelopen. Hiermee is in beginsel de aansprakelijkheid van de werkgever gegeven, tenzij deze kan aantonen dat hij aan voorgenoemde zorgplicht heeft voldaan. Alhoewel deze wettelijke constructie van de werkgeveraansprakelijkheid normaliter een ruime bescherming van de werknemer met zich brengt, is dit in de situatie waarin een werknemer meent dat hij of zij op de werkvloer een coronabesmetting heeft opgelopen veelal niet het geval. Het zal onder omstandigheden voor de werknemer namelijk nagenoeg onmogelijk zijn om aan te tonen dat de besmetting heeft plaatsgevonden in de uitoefening van de werkzaamheden. Het is immers mogelijk dat een dergelijke besmetting buiten het werk om heeft plaatsgevonden. Denk daarbij aan het gebruik van het openbaar vervoer of het doen van boodschappen in de supermarkt.

 

Deze bewijsrechtelijke drempel bleek echter niet onoverkomelijk in de zaak die voorlag aan de rechtbank Amsterdam. Daartoe voerde de verpleegkundige aan dat vaststaat dat zij op haar werk aan covid-19 werd blootgesteld, terwijl de kans dat zij buiten haar werkkring aan een besmetting was blootgesteld verwaarloosbaar klein zou zijn.

 

Door de rechtbank wordt als vaststaand aangenomen dat de verpleegkundige op 9 april 2020 zonder PBM triage heeft uitgevoerd bij bewoner 1, terwijl bewoner 1 een dag later coronaklachten had en daaropvolgend een positieve testuitslag heeft ontvangen. Voorafgaand had zij de wens geuit om bij deze triage PBM te dragen, maar hiertoe kreeg zij van de dienstdoende arts geen toestemming. Het is volgens de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat personen met covid-19 die klachten hebben al een à twee dagen voor de start van de symptomen besmettelijk zijn. Dientengevolge neemt de rechtbank aan dat de verpleegkundige in nauw contact is geweest met een bewoner die op dat moment besmettelijk was. Daarnaast heeft de verpleegkundige op 9, 10 en 12 april 2020 in de gemeenschappelijke ruimte reguliere zorg verleend aan de (achteraf positief geteste) bewoners, terwijl zij op die momenten geen PBM droeg. Ook dit brengt volgens de rechtbank een verhoogd risico op besmetting met zich.

 

Hier staat tegenover dat de verpleegkundige vanaf het moment dat duidelijk was dat bewoner 1 besmet was met covid-19 op verzoek van haar werkgever wel naar haar werk is gegaan maar verder in quarantaine is gegaan. Ook heeft zij geen gebruik van het openbaar vervoer gemaakt en heeft zij niet gecarpoold. Tijdens haar quarantaine hebben familieleden van de vrouw haar boodschappen gedaan. Evenwel heeft zij op enig moment contact gehad met haar ouders. Dit contactmoment vond echter plaats in de buitenlucht, waarbij de verpleegkundige en haar ouders op ruime afstand van elkaar zaten. Bij de ouders is bovendien geen covid-19-besmetting vastgesteld. De rechtbank overweegt dan ook dat de kans op blootstelling aan en besmetting met covid-19 buiten het werk om als verwaarloosbaar dient te worden geacht.

 

De rechtbank concludeert dan ook dat de verpleegkundige voldoende heeft aangetoond dat zij haar covid-19-besmetting in de uitoefening van de werkzaamheden heeft opgelopen.

 

Zorgplicht van de werkgever

De werkgever kan zich van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW disculperen door te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de op hem rustende zorgplicht is nagekomen. Het is dan ook de vraag of de zorginstelling, binnen de grenzen van wat op dat moment van haar kon worden gevraagd, voldoende heeft gedaan om besmetting van de verpleegkundige met covid-19 te voorkomen. In dit verband heeft de zorginstelling aangevoerd dat zij voldoende PBM ter beschikking heeft gesteld en dat zij steeds met de vereiste zorgvuldigheid interne werkinstructies en protocollen voor het gebruik van PBM heeft opgesteld.

 

In deze werkinstructies is opgenomen dat in geval van persoonlijke verzorging of lichamelijk onderzoek bij een bewoner met corona-gerelateerde klachten PBM gebruikt moesten worden. Evenwel was het ingevolge deze instructies aan de dienstdoende arts – en niet aan de verpleegkundige – om te besluiten dat sprake was van een verdenking op covid-19 en gebruikgemaakt mocht worden van PBM. Volgens de rechtbank kon niet van de verpleegkundige worden verwacht dat zij in strijd met deze werkinstructies zelf besloot tot het gebruik van PBM en/of inging tegen een instructie van een arts om geen PBM te gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank gaf de situatie op de afdeling bovendien aanleiding tot het inwilligen van het verzoek van de verpleegkundigen om ook in de gemeenschappelijke ruimten mondkapjes te dragen. De zorginstelling heeft dit verzoek eerst op 17 april 2020 ingewilligd. Door niet eerder een breder gebruik van PBM toe te staan, is het risico op blootstelling aan en besmetting met covid-19 voor de verpleegkundigen, waaronder werkneemster, tijdens de uitbraak op de afdeling volgens de rechtbank vergroot. De stelling van de zorginstelling dat van haar als werkgever gelet op de onbekendheid over covid-19 niet meer kon worden verwacht, wordt tot slot door de rechtbank als irrelevant gepasseerd.

 

De rechtbank verklaart zodoende voor recht dat de zorginstelling jegens de verpleegkundige tekort is geschoten in haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW.

 

Tot slot

Het vonnis van de rechtbank Amsterdam illustreert dat een werkgever onder omstandigheden succesvol aansprakelijk kan worden gehouden door zijn werknemer voor een covid-19-besmetting. Evenwel is een kanttekening op zijn plaats; gezien de quarantaine van de verpleegkundige en de beperkte interacties buiten de werktijd leverde de vraag of de besmetting was opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden geen bewijsrechtelijke perikelen op. Het is goed voorstelbaar dat het antwoord op deze vraag in vergelijkbare zaken anders uitvalt. De rechtspraak zal het uitwijzen!

Keywords

Aansprakelijkheidsrecht
Corona
COVID-19
Werkgever
Werkgeversaansprakelijkheid
Zorgplicht

Auteur(s)

Iris Cuijpers

Advocaat aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht bij Holla legal & tax

LinkedIn