Is achteraf betalen een krediet en valt achteraf betalen onder de kredietregels?
Blog
Consumenten krijgen vaak de mogelijkheid om een aankoop via een webwinkel later te betalen. Er wordt voor deze ‘buy now pay later’ producten (meestal) geen rente gerekend. Wel worden er meestal kosten in rekening gebracht bij de consument op het moment dat de consument niet tijdig betaalt.
De rechtbank Gelderland heeft over buy now pay later belangrijke prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
In het advies van de procureur-generaal (PG) aan de Hoge Raad, dat in dit artikel wordt besproken, wordt ingegaan op de prejudiciële vragen die door deze rechtbank zijn gesteld in verband met de vraag of de mogelijkheid om later te betalen valt onder de regels die gelden voor consumentenkrediet.
In de aan de rechtbank Gelderland voorgelegde zaak ging het om een consument die online producten heeft aangeschaft en gekozen heeft voor de betaalmethode ‘achteraf betalen’ van Afterpay. De betaaloptie ‘achteraf betalen’ biedt de consument de mogelijkheid om (pas) na veertien dagen voor de producten te betalen. De leverancier cedeerde de vordering uit hoofde van de koop aan Afterpay en Afterpay biedt de consument de mogelijkheid om na veertien dagen de openstaande vordering aan Afterpay te betalen.
Uit de voorwaarden voor de achteraf betaalmethode van Afterpay volgt dat als de consument een herinnering krijgt toegestuurd, administratiekosten in rekening worden gebracht. Bij een vervolg sommatie worden de administratiekosten verhoogd. Daarnaast is opgenomen dat er vanaf verzuim wettelijke rente kan worden gerekend over het verschuldigde bedrag en dat alle redelijke kosten ter voldoening van het verschuldigde bij de consument in rekening worden gebracht. Het minimumbedrag dat voor buitengerechtelijke incassokosten in rekening wordt gebracht, is € 40 (conform het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten).
Voor de positie van aanbieders van een achteraf betaalmethode is het belangrijk of een uitstel van betaling onder de regels voor consumentenkrediet valt. Als dat namelijk het geval is, heeft dat enorme impact op de (regulatoire) positie van de aanbieder en op de civiele relatie tussen de aanbieder en de consument.
Het uitgangspunt is dat als er krediet wordt verstrekt dat onder de regelgeving voor consumentenkrediet valt, er bijvoorbeeld een vergunningplicht van toepassing is (op grond van de Wet op het financieel toezicht) op de aanbieder en dat er diverse gedragsregels gelden, waaronder de verplichting om te beoordelen of het (on)verantwoord is om het krediet te verstrekken.
Daarnaast dient een aanbieder van consumentenkrediet bepaalde precontractuele en contractuele informatie te verstrekken aan consumenten die (nu) niet wordt verstrekt door aanbieders van achteraf betaalmethodes. Als in strijd is gehandeld met de civiele kredietregelgeving betekent dit dat de kredietovereenkomst kan worden vernietigd. Als er in strijd met de Wet op het financieel toezicht wordt gehandeld, kan dat resulteren in maatregelen door de toezichthouder, zoals een boete of last onder dwangsom. Het handelen zonder benodigde vergunning is bovendien ook een strafrechtelijk (economisch) delict.
In de praktijk is het uitgangspunt dat aanbieders van achteraf betaalmethodes weliswaar krediet aanbieden, maar dat het krediet niet onder de regelgeving voor kredietverstrekking valt.
De uitzonderingen op (het toepassingsbereik van) de regelgeving voor consumentenkrediet zijn opgenomen in artikel 1:20 van de Wet op het financieel toezicht en artikel 7:58 van het Burgerlijk Wetboek.
Kredieten die binnen drie maanden moeten worden terugbetaald en waarbij slechts onbetekenende kosten worden aangerekend, zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van de regelgeving inzake consumentenkrediet in het Burgerlijk Wetboek. Kredieten zonder rente en kosten (ongeacht de terugbetalingstermijn) zijn eveneens uitgezonderd.
Aan de Hoge Raad is kort gezegd de vraag voorgelegd of een uitgestelde betaling valt onder het toepassingsbereik van de regelgeving voor consumentenkrediet. De consument zal immers veelal de bedragen binnen drie maanden moeten terugbetalen en rente is ook niet verschuldigd.
Of de overige (incasso) kosten of de wettelijke rente tot gevolg hebben dat het krediet alsnog onder de regelgeving valt is onder meer onderwerp van deze procedure. Bepaald moet worden of er dan (nog steeds) sprake is van ‘onbetekenende kosten’.
De PG geeft advies aan de Hoge Raad over de gestelde prejudiciële vragen. Het belang van de uitkomst van deze vragen neemt in de toekomst overigens af omdat het de verwachting is dat achteraf betaalmethodes (‘buy now pay later’ producten) komen te vallen onder (het bereik van) de kredietregelgeving als gevolg van een wijziging in de richtlijn consumentenkrediet (richtlijn 2008/48).
Er lijkt weinig juridische discussie te bestaan over de vraag of een uitstel van betaling door een aanbieder van achteraf betaalmethodes kan kwalificeren als een kredietovereenkomst. Dit begrip is erg ruim. De vragen in verband met de kosten van het krediet zijn echter complexer. Kosten zoals wettelijke rente en/of incassokosten zullen er in de praktijk in resulteren dat er geen sprake zou zijn van ‘onbetekenende kosten’ als die kosten voor de beoordeling daarvan moeten worden meegenomen.
De PG komt samengevat tot de (tussen)conclusie dat het uitgangspunt van de wetgeving lijkt te zijn dat als er wettelijke rente en incassokosten worden gerekend het krediet in beginsel (nog steeds) buiten het toepassingsbereik van de wetgeving valt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Als er geen bijzondere omstandigheden zijn, is er nog steeds sprake van ‘onbetekenende kosten’ als er wel wettelijke rente en incassokosten worden gerekend indien de consument niet tijdig voldoet.
Deze conclusie sluit mijns inziens aan bij hetgeen in de praktijk wordt gehanteerd en ook op wat praktisch is voor aanbieders van achteraf betaalmethodes. Het zou immers feitelijk niet werkbaar zijn als er (onder normale omstandigheden) geen kosten zouden kunnen worden gerekend bij wanbetaling en consumenten zouden daar misbruik van kunnen maken.
Een ander belangrijk onderdeel van het advies van de PG houdt niet per definitie verband met aanbieders van achteraf betaalmethodes, maar is mijns inziens feitelijk (vooral) relevant voor alle (andere) aanbieders van (online) krediet. De vraag die wordt besproken is namelijk wanneer precontractuele informatie op tijd is verstrekt door de kredietaanbieder. Als de precontractuele informatie niet geruime tijd voor het sluiten van, of gebonden zijn aan, de overeenkomst is verstrekt, kan dit resulteren in (ambtshalve) vernietiging van de kredietovereenkomst. In de rechtspraak is het antwoord vooralsnog niet eenduidig. In ieder geval zijn er ook uitspraken waarbij men er (mijns inziens overigens onterecht) vanuit gaat dat als de precontractuele informatie wordt verstrekt op dezelfde dag dat de kredietovereenkomst wordt gesloten, de precontractuele informatie niet tijdig is verstrekt.
De PG komt mijns inziens terecht tot de conclusie dat het enkele feit dat een consument besluit om de kredietovereenkomst te sluiten op dezelfde dag dat de precontractuele informatie is verstrekt, niet per definitie betekent dat de precontractuele informatie niet tijdig is verstrekt (en de kredietovereenkomst dus kan worden vernietigd). Het gaat er immers om dat de consument de mogelijkheid wordt geboden om tijdig kennis te nemen van de precontractuele informatie om op basis daarvan een weloverwogen beslissing te nemen.
Mogelijk dat dit in de herziene richtlijn consumentenkrediet wordt verduidelijkt. Dit was in ieder geval wel verwerkt in een van de (eerdere) voorstellen voor de herziening.
Keywords
Auteur(s)
Advocaat bij Trivvy advocatuur