
Spuitschade bij (on)juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: wie betaalt de rekening?
Onjuist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan risico’s met zich meebrengen. Bijvoorbeeld als gebruik van de middelen leidt tot schade aan gewassen op naastgelegen percelen. In dergelijke gevallen doemt al gauw de vraag op wie daarvoor aansprakelijk is. Met andere woorden: wie betaalt de rekening bij (on)juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen? Daarover gaat deze bijdrage.
1. Inleiding
Ziektes, plagen en onkruiden zijn een doorlopend risico in de landbouw. Gewasbeschermingsmiddelen zorgen ervoor dat die risico’s onder controle blijven. Hoewel het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw daalt,1 zijn de middelen steeds vaker negatief in het nieuws.2 Bijvoorbeeld omdat de middelen schadelijke stoffen (kunnen) bevatten voor mens,3 dier en milieu.
2. (On)juist gebruik?
In de rechtspraak zijn verschillende voorbeelden van aansprakelijkheidskwesties over (on)juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Grondslag voor de vorderingen in die zaken is doorgaans4 een onrechtmatige daad.5 De gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen wordt in de regel verweten dat hij de middelen onvoldoende zorgvuldig heeft gespoten, waardoor ze overwaaien6 naar de (veelal kwetsbare) gewassen op een naburig perceel en daar voor schade zorgen. A-G Verkade concludeerde daarover reeds in 2008:7
‘Bij de beoordeling van dit middel moet het volgende vooropgesteld worden. De rechtmatigheid van het handelen van (de werknemer van) [eiseres] moet worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het risico daarvan voor – onder meer – omliggende vegetatie. Dat risico is een feit van algemene bekendheid.
Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (waaronder de windrichting en -sterkte), welk handelen (of juist: achterwege laten van handelingen) verwacht kan worden van hen die met bestrijdingsmiddelen omgaan, waarbij evenwel de even genoemde algemene bekendheid met de risico's daarvan steeds voorop moet staan.’
De rechtspraak laat een wisselend beeld zien van de kans op succes van vorderingen uit hoofde van een onrechtmatige daad wegens onjuist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Enkele voorbeelden komen hierna aan bod.
3. Biologische broccoli die niet meer biologisch is en groeischade heeft
Een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant biedt een eerste voorbeeld van een (flinke) spuitschade.8 Het vonnis gaat over een loonwerker die in opdracht van een bedrijf gewasbeschermingsmiddelen spuit op een perceel van het bedrijf. De middelen waaien over op de biologische broccoli van een landbouwer op het naastgelegen perceel. De landbouwer constateert groeischade aan de broccoli en stelt de loonwerker aansprakelijk. Hij schakelt een deskundige in, die de schade begroot op ruim € 45.000. De landbouwer lijdt vooral schade omdat hij zijn broccoli niet meer als ‘biologisch’ kan verkopen. De (verzekeraar van de) loonwerker wijst aansprakelijkheid van de hand en kondigt een contra-expertise aan, maar laat die uiteindelijk niet plaatsvinden. Partijen treffen elkaar daarna bij de rechtbank. Daar betoogt de landbouwer dat de loonwerker onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat hij zijn zorgplicht heeft geschonden bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
3.1 Onrechtmatigheid en schending zorgplicht
De onrechtmatigheid is volgens de landbouwer gelegen in het feit dat de loonwerker zijn zorgplicht heeft geschonden bij het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen. Hij wijst daarvoor naar artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (‘Wgb’), dat bepaalt dat gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen verplicht zijn om op zorgvuldige wijze met (onder andere) de middelen om te gaan. Die zorgvuldigheid houdt in ieder geval in dat:
- gebruik van gewasbeschermingsmiddelen achterwege moet blijven als daardoor gevaar ontstaat of kan ontstaan voor mensen, dieren, planten, bodem en water, tenzij dat in redelijkheid niet kan worden gevergd;
- alle maatregelen worden genomen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om de gevaren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen of de nadelige gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
De bepaling dient volgens de parlementaire stukken als vangnet voor het geval er voor, tijdens of na de toepassing op onzorgvuldige wijze met een gewasbeschermingsmiddel wordt omgegaan.9
3.2 Beoordeling van de zorgplicht
Om een schending van de zorgplicht – en dus de onrechtmatigheid – te beoordelen, stelt de rechtbank eerst vast dat de enkele kans op schade door het verwaaien van bestrijdingsmiddelen onvoldoende is voor het aannemen van onrechtmatig handelen. Het spuiten met voor de broccoliteelt schadelijke middelen is slechts onrechtmatig als de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat spuiten zodanig groot is, dat de loonwerker er naar maatstaven van zorgvuldigheid van had moeten afzien. Met andere woorden, of de loonwerker wat te verwijten valt, is afhankelijk van zijn concrete handelen en/of nalaten op het moment van gebruik van de betreffende gewasbeschermingsmiddelen. De omstandigheden van het geval zijn dus bepalend.
Dat leidt ertoe dat de rechtbank de werkwijze van de loonwerker onder de loep neemt. De loonwerker verklaart daarover dat hij eerst ter plaatse is gaan kijken, voordat hij de gewasbeschermingsmiddelen heeft gespoten. Hij heeft toen gezien dat er broccoli op het naastgelegen perceel werd geteeld en is ermee bekend dat het een kwetsbaar gewas is. De loonwerker betwist niet dat de gebruikte middelen – met onder andere glyfosaat – nopen tot extra zorg. Hij stelt verder dat hij geen gewasbeschermingsmiddelen spuit als het hard waait, maar brengt onvoldoende in tegen de stelling dat er die dag een stevige wind stond. Ook de west-zuid-westelijke windrichting van die dag spreekt tegen hem, omdat de broccoli juist in die richting stond.
De loonwerker stelt daar tegenover dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan door pas ’s avonds te spuiten en extra water toe te voegen aan het mengsel met gewasbeschermingsmiddelen. Daardoor zouden de druppels met gewasbeschermingsmiddelen zwaarder zijn en op kortere afstand neerslaan, waardoor de broccoli minder risico liep, aldus de loonwerker. Daarnaast geeft hij aan dat hij een halve meter boven de grond heeft gespoten, om overwaaien van de middelen zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de voorzorgsmaatregelen van de loonwerker, oordeelt zij dat die in de gegeven omstandigheden onvoldoende zijn. De gewasbeschermingsmiddelen die de loonwerker heeft gebruikt, zijn immers op een deel van de broccoli aangetroffen. Verder wist de loonwerker dat de gebruikte middelen tot schade aan de broccoli konden leiden en lagen de percelen met broccoli direct naast het perceel dat de loonwerker heeft bespoten. Bovendien stond de wind die dag in de richting van de broccoli, aldus de rechtbank. Onder die omstandigheden mocht van de loonwerker extra zorgvuldigheid worden verwacht, die hij volgens de rechtbank niet in acht heeft genomen. Hij had meer voorzorgsmaatregelen moeten treffen, een ander gewasbeschermingsmiddel moeten gebruiken of op een ander moment moeten beginnen met spuiten. De rechtbank concludeert dat het onder deze omstandigheden in strijd is met de zorgvuldigheid om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, waardoor de loonwerker onrechtmatig heeft gehandeld jegens de landbouwer.
3.3 Causaal verband
Nu de zorgplichtschending is vastgesteld, is de volgende vraag waar de rechtbank zich over buigt of er sprake is van causaal verband. De rechtbank stelt vast dat op één van de broccolivelden gewasbeschermingsmiddelen zijn aangetroffen. Daarmee staat het causale verband vast, aldus de rechtbank. De gewasbeschermingsmiddelen worden echter niet aangetroffen op de twee andere velden. Om vast te stellen of de gewasbeschermingsmiddelen ook hebben gezorgd voor schade aan de twee andere broccolivelden, blijkt het deskundigenrapport cruciaal. Daarin verklaart de deskundige namelijk dat op de twee andere velden sprake is van hetzelfde schadebeeld (groeischade), ondanks dat de middelen niet op die velden zijn aangetroffen.
De loonwerker betwist de waarnemingen in het rapport en de groeischade niet. Hij beargumenteert alleen dat de groeischade ook andere oorzaken kan hebben, zoals bodemvochtigheid of virussen. Die oorzaken zijn echter niet onderzocht. De loonwerker heeft immers zelf geen deskundigenrapport laten opstellen, waaruit een andere oorzaak volgt. Bovendien staat in het deskundigenrapport van de landbouwer dat de bodem voldoende vochtig was. Om die reden gaat de rechtbank aan de stellingen van de loonwerker voorbij. De rechtbank neemt aan dat de schade aan de broccoliplanten op de drie velden van de landbouwer is veroorzaakt door de spuitwerkzaamheden van de loonwerker. Het ontbreken van een contra-expertise is dus mogelijk een kostbare inschattingsfout van de loonwerker. De rechtbank oordeelt dat de loonwerker aansprakelijk is voor de schade die de landbouwer heeft geleden door het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen.
4. Perenbomen met blad- en groeischade
Een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 september 2021 biedt een tweede voorbeeld van onrechtmatig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.10 Daarin leidde het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (zogenoemde ‘herbiciden’) door een aardappelteler tot schade aan de perenbomen van een fruitteler op een naastgelegen perceel, waardoor deze onverkoopbaar werden. De fruitteler vindt dat de aardappelteler onrechtmatig heeft gehandeld door gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken in de buurt van zijn perenbomen. Hij stelt de aardappelteler aansprakelijk voor de geleden schade (bladschade en groeischade). In deze kwestie erkent de aardappelteler dat hij gebruik heeft gemaakt van de gewasbeschermingsmiddelen die op de perenbomen zijn aangetroffen. De aardappelteler verweert zich alleen met de stelling dat hij bij het spuiten voldoende maatregelen heeft getroffen om schade te voorkomen, waardoor hij naar eigen zeggen niet onrechtmatig heeft gehandeld.
4.1 Onrechtmatigheid
Ook in dit geval twijfelt de rechtbank er niet aan dat er voorzorgsmaatregelen zijn genomen.11 Zij oordeelt echter ook nu dat die maatregelen onvoldoende zijn gebleken, nu op grond van verschillende deskundigenrapporten vaststaat dat er gewasbeschermingsmiddelen op de perenbomen zijn aangetroffen. De rechtbank weegt verder mee dat op de verpakking van de betreffende gewasbeschermingsmiddelen nadrukkelijk stond dat de middelen tot schade aan fruitgewassen kunnen leiden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de aardappelteler wist dat zijn buurman perenbomen teelde. De perenbomen waren immers zichtbaar vanaf het perceel van de aardappelteler. Ten slotte komt vast te staan dat de wind op de dag van het spuiten in de richting van de perenbomen stond. Onder die omstandigheden heeft de aardappelteler niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, waardoor sprake is van onrechtmatigheid. De aardappelteler had volgens de rechtbank een minder risicovol gewasbeschermingsmiddel kunnen inzetten en/of kunnen wachten met het gebruik van de middelen totdat de weersomstandigheden zodanig waren dat overwaaien van de middelen was uitgesloten.
4.2 Causaal verband en schade
Vervolgens discussiëren partijen over het causaal verband en de (hoogte van de) schade. Daarbij stelt de aardappelteler zich eerst op het standpunt dat de door hem gebruikte gewasbeschermingsmiddelen niet kunnen zorgen voor de geconstateerde groeiafwijkingen in de perenbomen. Hij onderbouwt die stelling echter verder niet, waardoor de rechtbank eraan voorbijgaat. Zij verwijst daarvoor naar het deskundigenrapport dat door de fruitteler is ingediend en waarin staat dat de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen ook voor groeiafwijkingen kunnen zorgen. De aardappelteler probeert het nogmaals met de stelling dat hagelschade een deel van de schade aan de perenbomen heeft veroorzaakt, maar vangt ook in dit geval bot. In het deskundigenrapport staat immers dat de schade ‘onmiskenbaar’ is veroorzaakt door het overwaaien van gewasbeschermingsmiddelen, aldus de rechtbank. Dat laat nogmaals zien dat een contra-expertise een must is in dergelijke zaken. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de aardappelteler aansprakelijk is voor de door de fruitteler geleden schade aan de perenbomen. Hij dient de geleden schade te vergoeden.
5. Verkleurde aspergeplanten met groeischade
Dat gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen niet altijd aansprakelijk zijn voor het overwaaien van de middelen, bewijst een arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 14 mei 2019.12 Dat arrest draait om de vraag of een loonbedrijf aansprakelijk is voor spuitschade aan een naburig perceel met aspergeplanten. De schade ontstond volgens de aspergeteler toen het loonbedrijf spuitwerkzaamheden verrichtte tegen onkruid op een perceel mais in de buurt. Niet lang daarna ziet de aspergeteler dat de top van zijn aspergeloof is verkleurd en dat een deel van de aspergeplanten achterblijft in groei. De deskundige van de aspergeteler constateert dat de verkleuring het gevolg is van spuitschade, waarna de aspergeteler het loonbedrijf aansprakelijk stelt. Het loonbedrijf schakelt vervolgens een eigen deskundige in om de schade te onderzoeken. Partijen komen er onderling niet uit, waarna de aspergeteler een juridische procedure start om ruim € 23.000 schade te verhalen op het loonbedrijf. De aspergeteler verwijt het loonbedrijf dat zij niet de nodige voorzorgsmaatregelen in acht heeft genomen en dus onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de aspergeteler af, waarna hij in beroep gaat bij het hof.
5.1 Geen causaal verband
Het hof stelt vast dat op een monster van een aspergeplant gewasbeschermingsmiddelen zijn aangetroffen die zijn gebruikt bij het bespuiten van het maisperceel. Niet in geschil is dat deze middelen schadelijk kunnen zijn voor aspergeplanten. Het loonbedrijf stelt zich echter op het standpunt dat de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen die op de aspergeplant wordt aangetroffen de schade niet kan hebben veroorzaakt. Daarvoor is de concentratie volgens het deskundigenrapport te laag. De aspergeteler stelt daar enkel tegenover dat de middelen op het moment van de monstername waarschijnlijk nog slechts verdund aanwezig waren, maar onderbouwt dat standpunt onvoldoende. Het gevolg is dat het hof eraan voorbijgaat. Ook hier geeft een (goede) deskundige dus de doorslag.
Daarbij komt dat in het monster nog andere gewasbeschermingsmiddelen zijn aangetroffen, die niet door het loonbedrijf zijn gebruikt. Een van die middelen is een in Nederland in de aspergeteelt verboden insecticide die ook voor schade aan de aspergeplanten kan hebben gezorgd. De aanwezigheid van andere gewasbeschermingsmiddelen leidt ertoe dat het hof niet met zekerheid kan stellen dat het loonbedrijf de veroorzaker van de schade is. Hoewel het niet met zoveel woorden in het arrest staat, lijkt het erop dat het hof vermoedt dat de aspergeteler zelf ook – illegale – gewasbeschermingsmiddelen heeft gebruikt, die mogelijk voor schade hebben gezorgd. Dat vermoeden lijkt zich tegen de aspergeteler te keren. Het hof oordeelt dat geen sprake is van causaal verband, waardoor de vorderingen van de aspergeteler stranden.
5.2 Geen schending zorgplicht
Vervolgens oordeelt het hof in een overweging ten overvloede dat het loonbedrijf aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het hof wijst er daarbij op dat de enkele kans dat schade ontstaat door het verwaaien van gewasbeschermingsmiddelen in beginsel niet voldoende is voor het aannemen van onrechtmatigheid. Het gevaarscheppende gedrag is volgens het hof alleen onrechtmatig als de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van het spuiten van de middelen zo groot is dat het loonbedrijf zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Daarvan is geen sprake. De aspergeteler heeft volgens het hof onvoldoende gesteld voor de conclusie dat het loonbedrijf onzorgvuldig te werk is gegaan. Daarvoor weegt het hof mee dat nergens uit volgt dat het loonbedrijf zich had moeten onthouden van spuitwerkzaamheden vanwege de windkracht en windrichting. Het hof weegt verder de afstand van 15 meter tussen het bespoten perceel en het aspergeperceel mee en de betrekkelijk korte duur van de spuitwerkzaamheden (15 minuten). Ook de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van een driftreducerend systeem is relevant, alsmede het gebruik van zogenoemde ‘kantdoppen’, die ervoor zorgen dat voorbij de laatste rij van het te bespuiten gewas geen gewasbeschermingsmiddelen terechtkomen. Al deze omstandigheden maken volgens het hof dat het loonbedrijf aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
6. Bomen en gewasbeschermingsmiddelen
Een tweetal arresten van het hof Den Bosch van 20 september 2022 en 14 juni 2022 biedt een laatste voorbeeld van een gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen die niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van spuiten met de middelen.13 In die kwestie leidden spuitwerkzaamheden tot schade aan bomen. Het hof oordeelt ook in dit geval dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen slechts dan tot aansprakelijkheid leidt als het zodanig waarschijnlijk is dat door de bespuiting schade kan ontstaan, dat de gebruiker zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had dienen te onthouden.
Om te beoordelen of de gebruiker aan zijn zorgplicht voldoet, beoordeelt het hof in eerste instantie of de spuitwerkzaamheden hebben plaatsgevonden toen er weinig wind stond. Dat is – los van een verschil van mening van partijen over enkele windstoten – zo. Verder heeft de gebruiker volgens het hof de nodige voorzorgsmaatregelen in acht genomen:
- hij heeft concentraties van de middelen gebruikt die lager of conform de aanbevolen hoeveelheid zijn;
- hij heeft gespoten op een afstand tot de bodem van minder dan 0,5 meter;
- hij heeft gespoten met een druk van 2 bar;
- hij gebruikte speciale driftarme doppen die drift met 90 procent verminderen;
- hij heeft kantdoppen gebruikt;
- hij beschikt over de benodigde certificering;
- hij voldoet aan de normen die gelden voor een professioneel spuitbedrijf;
- hij werkt volgens de gebruikelijke voorschriften.
Verder volgt nergens uit dat de gebruiker op een onveilige manier heeft gewerkt, aldus het hof. Daarbij komt dat de eigenaar van de bomen niet onderbouwt welke voorzorgsmaatregelen de gebruiker van de gewasbeschermingsmiddelen had moeten nemen om schade te voorkomen. Dat leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een onrechtmatige daad.
7. Wie betaalt de rekening?
Het antwoord op de vraag wie de rekening betaalt bij spuitschade is afhankelijk van het concrete handelen en/of nalaten van de gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen op het moment van toepassing van de middelen. De gebruiker moet voldoende zorgvuldig te werk zijn gegaan. Als dat niet zo is, loopt hij aansprakelijkheidsrisico’s. Uit de rechtspraak zijn de volgende omstandigheden af te leiden die relevant kunnen zijn voor de vraag of een gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen aan zijn zorgplicht heeft voldaan:
- Staan er (kwetsbare) gewassen in de omgeving?
- Wat is de afstand tot (kwetsbare) gewassen op naburige percelen?
- Om welke middelen gaat het? Is in het verlengde daarvan extra zorg vereist?
- Wat is de samenstelling van de middelen?
- Staan er waarschuwingen op de verpakking?
- Is (maximaal) de aanbevolen hoeveelheid middelen gebruikt?
- Wat is de duur van de spuitwerkzaamheden?
- Staat er wind op het moment van gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen? Zo ja, wat is de windkracht? En wat is de windrichting?
- Zijn er andere gewasbeschermingsmiddelen op de gewassen aanwezig? Zo ja, welke, van wie zijn die afkomstig en in hoeverre kunnen die middelen (ook) de schade veroorzaken?
- Op welk tijdstip zijn de gewasbeschermingsmiddelen gebruikt? Was een ander (beter) tijdstip mogelijk?
- Op welke afstand tot de bodem zijn de middelen gebruikt?
- Zijn er driftreducerende maatregelen genomen?
- Zijn er andere voorzorgsmaatregelen mogelijk?
- Wat is de spuitdruk geweest?
- Is de gebruiker gecertificeerd?
- Voldoet de gebruiker aan de normen die gelden voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?
- Werkt de gebruiker volgens de geldende voorschriften?
- In hoeverre is de gebruiker op de hoogte van potentiële risico’s op schade?
Hoewel het vaste rechtspraak is dat de enkele kans op schade door het verwaaien van bestrijdingsmiddelen onvoldoende is voor het aannemen van onrechtmatig handelen, lijkt onrechtmatigheid al snel te worden aangenomen als gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde hogere concentraties op de beschadigde gewassen worden aangetroffen. Zeker als blijkt dat de gebruiker (te) weinig zorgvuldig is geweest bij het spuiten met de middelen. Voor de gebruiker is het dus zaak om vóór het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zeker (althans, zo zeker mogelijk) te stellen dat risico’s op schade aan (gewassen op) naburige percelen (nagenoeg) zijn uitgesloten. De gebruiker dient zich dus kortgezegd bewust te zijn van zijn zorgplicht en ‘te bezinnen voordat hij begint’. Als er risico’s zijn, dienen die tot een minimum te worden beperkt om de kans op aansprakelijkheidsrisico’s zo klein mogelijk te maken. Voor de schadelijdende partij geldt in dat geval dat hij goed onderbouwd zal moeten stellen welke maatregelen de gebruiker (nog meer) had kunnen en moeten nemen om schade te voorkomen. En voor beide partijen geldt: een goede deskundige is zijn gewicht in goud waard als het op een juridische procedure over aansprakelijkheid voor gewasbeschermingsmiddelen aankomt.
Dit artikel werd eerder geplaatst in het Tijdschrift voor Agrarisch Recht, 2024, nr. 3, p. 168-173 (
Noten
1 www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2022/02/landbouw-gebruikt-minder-gewasbeschermingsmiddelen.
2 Denk aan de miljardenclaims die het Duitse chemieconcern Bayer in de Verenigde Staten tegen zich ingesteld ziet worden vanwege gezondheidsschade door het middel ‘Roundup’.
3 Zie bijvoorbeeld de recente rechtsgang van een aantal omwonenden van een lelieteler. De omwonenden vorderden een algeheel verbod op het gebruik van door het Ctgb toegestane gewasbeschermingsmiddelen vanwege gezondheidsrisico’s. De voorzieningenrechter wees hun vorderingen toe (rechtbank Noord-Nederland 12 juni 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2333). Het hof vernietigde echter het vonnis van de voorzieningenrechter, maar verbiedt uit voorzorg alsnog het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen, behalve de middelen die de lelieteler nodig heeft voor de lelieteelt (hof Arnhem-Leeuwarden 10 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5742 (kopstaart-arrest) en hof Arnhem-Leeuwarden 10 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6083 (nadere motivering); TvAR 2023/8154 m.nt. R. Ligtvoet & D.J.M.W. Jennissen. Zie ook G.J.M. de Jager, ‘Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de lelieteelt – een eindig verhaal?’, LTB 2024/4).
4 Een enkele keer wordt ook artikel 6:175 BW als grondslag gebruikt. Zie daarvoor rb. Noord-Holland 9 november 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10013. In deze bijdrage wordt uitsluitend stilgestaan bij de onrechtmatige daad.
5 Artikel 6:162 BW.
6 Ook wel ‘drift’ genoemd.
7 PHR 25 januari 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BC0389.
8 Rb. Zeeland-West-Brabant 1 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:587.
9 Kamerstukken II 2009/10, 32 372, nr. 3, p. 16. Zie over de reikwijdte van deze bepaling hof Arnhem-Leeuwarden 10 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6083, r.o. 3.10. Daarin oordeelt het hof dat artikel 2a Wgb te beschouwen is als een implementatie van artikel 13 van de richtlijn duurzaam gebruik (Richtlijn 2009/128/EG).
10 Rb. Midden-Nederland 8 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4395.
11 Uit het vonnis volgt niet welke voorzorgsmaatregelen dat waren.
12 Hof Den Bosch 15 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1817.
13 Hof Den Bosch 20 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3216 en hof Den Bosch 14 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1885.
Keywords
Vindplaatsen
Auteur(s)
_w500.jpg)