
Hof buigt zich over dekking voor schade aan bollenoogst: geeft verzekeraar veeg uit de pan en past leer van de redelijke toerekening toe
Blog
In een recent arrest (ECLI:NL:GHARL:2024:2797)heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich uitgelaten over de vraag of voor schade aan een bollenoogst dekking bestond onder de door de landbouwgrondeigenaar afgesloten landbouwmaterieelverzekering (WLM) en een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB). De overwegingen die het hof in dat kader maakt, zijn het bespreken waard. Zo doet het hof een opmerkelijke uitspraak over dekking voor eigen schade onder een aansprakelijkheidsrubriek. Ook interessant is de wijze waarop het hof de voor dekking vereiste causaliteit vaststelt en motiveert.
De feiten
De verzekerde had in 2019 haar perceel landbouwgrond omgewoeld met een tractor met aangekoppelde cultivator (een landbouwwerktuig met kromme tanden). Ongemerkt zijn toen op meerdere plaatsen drainagebuizen kapotgetrokken. Het perceel is vervolgens verhuurd/verpacht aan een tulpenkwekerij, die daarop tulpenbollen heeft gepoot voor bollenvermeerdering. De bollenoogst is echter verloren gegaan doordat de grond ter plaatse van de beschadigde en dichtgeslibde drainagebuizen te vochtig was. Uit onderzoek van een expert bleek dat overtollig regenwater niet kon worden afgevoerd doordat de drainage was stukgetrokken. De tulpenkwekerij heeft de verzekerde aansprakelijk gesteld voor de schade wegens de verloren gegane bollenoogst en de kosten van het doorspuiten van de drainage.
De verzekerde heeft op haar beurt aanspraak gemaakt op dekking onder zowel haar landbouwmaterieelverzekering als haar bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. Beide verzekeraars hebben dekking geweigerd, waarna de verzekerde een procedure is gestart. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering op beide verzekeraars afgewezen. Tegen deze beslissing komt de verzekerde in hoger beroep.
Dekking onder de landbouwmaterieelverzekering
Onder de landbouwmaterieelverzekering bestaat naar het oordeel van het hof wél dekking voor de schade. Dat baseert het hof op artikel 2.1 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden, waarin is bepaald dat is gedekt de aansprakelijkheid van de verzekerde voor door met een verzekerd object veroorzaakte letselschade of materiële schade én schade die daaruit voortvloeit. Volgens het hof staat buiten kijf dat sprake is van materiële schade aan de tulpenbollen. Anders dan de rechtbank, overweegt het hof dat niet enkel sprake is van verminderde c.q. tegenvallende groei, maar ook van ‘verzopen bollen’ en dus van materiële schade. Alleen al hierom is de schade onder de landbouwmaterieelverzekering gedekt.
Aanvullend overweegt het hof dat, voor zover geen sprake zou zijn geweest van materiële schade aan de tulpenbollen, de door de tulpenkwekerij gevorderde schade is aan te merken als schade die voortvloeit uit de materiële schade die de verzekerde met zijn tractor en de aangekoppelde cultivator had veroorzaakt aan de drainagebuizen. Daarvoor bestaat onder artikel 2.1 ook dekking.
Opmerkelijk is dat het hof overweegt dat ook de materiële schade aan de drainagebuizen is gedekt onder de aansprakelijkheidsrubriek van de landbouwmaterieelverzekering. In artikel 2.1.2 van de landbouwmaterieelverzekering is bepaald dat de verzekeraar ook vergoedt ‘schade aan zaken waarvan de verzekeringnemer bezitter of houder is, indien deze wordt toegebracht met of door een verzekerd werkmaterieelobject’. De verzekerde hoefde, aldus het hof, niet te begrijpen dat hieronder niet werd verstaan schade aan zaken die in eigendom toebehoren aan de verzekerde. Ook de eigen schade van de verzekerde – hoewel niet gevorderd, en zodoende ten overvloede – valt, aldus het hof, onder de aansprakelijkheidsrubriek.
Een ander opvallend punt aan het arrest, is dat het hof de landbouwmaterieelverzekeraar een behoorlijke veeg uit de pan geeft. Het hof rekent het de verzekeraar aan dat deze in de polis een te gecomprimeerd en ingewikkeld ‘spoorwegemplacement’ heeft gecreëerd ‘waarin de verschillende afslagen niet of nauwelijks te voorzien zijn’. Daardoor zou het voor een verzekerde zonder specialistische kennis niet meer duidelijk zijn wat wel of niet van dekking zou zijn uitgesloten. De betrokkenheid van de verzekeringstussenpersoon aan de zijde van de verzekerde maakt dat, opmerkelijk genoeg, niet anders. Ook deze hoefde niet anders te begrijpen dan de verzekerde zelf, aldus het hof.
Dekking onder de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering
Ten aanzien van de vraag of de bollenoogstschade is gedekt onder de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering, dient het hof te beoordelen wat heeft te gelden als de schadeveroorzakende gebeurtenis. De verzekerde stelt dat de schade is veroorzaakt door ongeschiktheid van het land. De verzekeraar stelt daarentegen dat de schade is ontstaan door het kapottrekken van de drainagebuizen met of door een motorrijtuig, en dat de ongeschiktheid van het land daarop zou zijn terug te voeren. Schade met of door een motorrijtuig of het daar aan bevestigde werktuig is van dekking uitgesloten.
De verzekeraar bepleit toepassing van de zogenaamde dominant cause-leer. Daarbij wordt een gebeurtenis als de rechtens relevante schadeoorzaak gezien als deze gebeurtenis geldt als de meest dominerende oorzaak voor het ontstaan van de schade. Dit moet aan de hand van ‘de regels van het gezond verstand’ worden vastgesteld. Het hof overweegt dat de door de verzekeraar bepleitte toepassing van de zogenaamde dominant cause-leer niet zonder meer het uitgangspunt is bij het beoordelen of een voor dekking vereist oorzakelijk verband aanwezig is. Dat is door de Hoge Raad geoordeeld in de arresten asr/Bosporus (HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:815) en Supercell II (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1523).
Vervolgens overweegt het hof dat de aard van de AVB-polis meebrengt dat de verzekeringnemer de mogelijkheid heeft gehad om per object en per evenement voor een bepaalde dekking te kiezen. In dit geval is niet gekozen voor de Rubriek Verkeer, maar wel voor de rubriek Aansprakelijkheid. Hierin is de Uitsluiting Motorrijtuigen opgenomen. Het hierin opgenomen oorzaakbegrip zou, aldus het hof, moeten worden toegepast volgens toerekening naar redelijkheid in het licht van de aard van de verzekering.
Op basis van (i) de uitdrukkelijke uitsluiting in de polis van zowel het rij- als werkrisico, (ii) de expliciete vermelding dat de polis niet geldt als vervanging van (onder meer) een landbouwwerktuigenverzekering, (iii) het feit dat de verzekerde heeft afgezien van het meeverzekeren van de Rubriek Verkeer en iv) het feit dat AVB-polissen naar hun aard bedoeld zijn voor bedrijfsrisico’s en juist niet voor motorrijtuigrisico’s, komt het hof tot de slotsom dat de verzekeraar niet is gehouden tot het verlenen van dekking.
Het is interessant dat het hof de zogenaamde leer van de redelijke toerekening als causaliteitsleer lijkt toe te passen. Jammer is dat het hof de keuze daarvoor niet expliciet toelicht. Het hof komt vervolgens echter wel tot een oordeel aan de hand van uitleg van de verzekeringsovereenkomst, mede op basis van de inhoud en de strekking ervan. Dat is zoals het door de Hoge Raad al in het Hogenboom/Unigarant-arrest is voorgeschreven (HR 8 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1045).
Het onderhavige arrest biedt de praktijk wellicht meer houvast voor toekomstige gevallen. Hopelijk stimuleert het lagere rechters ook tot het beter motiveren van hun causaliteitsoordeel. Ondanks de asr/Bosporos- en Supercell II-arresten, lijken sommige lagere rechters nog steeds te neigen naar een ‘standaard’ toepassing van de dominant cause-leer, terwijl zij die keuze en de uitwerking ervan niet motiveren. Zie bijvoorbeeld rechtbank Maastricht 23 februari 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1527 en meer recent rechtbank Gelderland 6 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024. Al met al, een boeiend arrest.
Keywords
Auteur(s)
