
DNB constateert gebreken bij de herverzekering door kleine en middelgrote schadeverzekeraars
Blog
In 2024 heeft De Nederlandsche Bank (DNB) een sectorbrede analyse uitgevoerd onder kleine en middelgrote schadeverzekeraars met het doel een beter inzicht te krijgen in de passendheid van hun herverzekeringsprogramma’s. Dit onderzoek bestond uit een steekproef bij vijf van deze verzekeraars, waaruit naar voren kwam dat er bij drie verzekeraars sprake is van aantoonbare tekortkomingen in de wijze waarop zij hun herverzekeringsprogramma’s hebben vormgegeven. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft DNB tijdens de verzekeringsmiddag van 12 november 2024 de sector opgeroepen om de opzet van hun herverzekeringsprogramma’s opnieuw te evalueren en te beoordelen of deze daadwerkelijk aansluiten bij de bijbehorende risico’s en doelstellingen.
Belang van het onderzoek
Door middel van herverzekering kan een verzekeraar de eigen blootstelling aan grote risico’s en schades beperken door (een gedeelte van) deze risico’s onder te brengen bij een andere verzekeraar. Omdat herverzekeringsprogramma’s daarmee direct bijdragen aan een effectieve risicobeheersing, is het essentieel dat deze op een juiste wijze aansluiten bij de aard en omvang van de risico’s van de desbetreffende verzekeraar. Hierdoor zijn mogelijke verliezen te dempen, is de volatiliteit beter te beheersen en wordt de solvabiliteit gewaarborgd. Daarbij benadrukt DNB dat het belang van een volledig en passend herverzekeringsprogramma de afgelopen tijd is toegenomen, mede door de verharding van de herverzekeringsmarkt (die bijvoorbeeld blijkt uit de beperktere herverzekeringscapaciteit en bereidheid van herverzekeraars om tot herverzekering over te gaan) en de toenemende blootstelling aan klimaatrisico’s. Deze ontwikkelingen kunnen de beschikbaarheid en kosten van herverzekering beïnvloeden, wat direct gevolgen heeft voor de risicobeheersing en financiële stabiliteit van verzekeraars.
Belangrijkste bevindingen uit het onderzoek
DNB heeft in het onderzoek de volgende vier hypothesen geformuleerd, waarmee zij de kwaliteit en toereikendheid van herverzekeringsprogramma’s bij kleine en middelgrote schadeverzekeraars heeft beoordeeld:
- De herverzekeringsprogramma’s zijn (aantoonbaar) in overeenstemming met het risk appetite van de verzekeraar.
- De herverzekeringscontracten voldoen aan Solvency II.
- De manier waarop de herverzekeringscontracten zijn meegenomen in de SCR-berekeningen (pillar I Solvency-II) en disclosure (pillar III) is volledig en juist.
- De Actuariële Functiehouder (AFH) beoordeelt het herverzekeringsprogramma conform artikel 272 van de Gedelegeerde Verordening (Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie).
Van de onderzochte hypothesen in de steekproef heeft DNB alleen de uitkomsten van de eerste en vierde hypothese gepubliceerd.
Hypothese I: aansluiting van de herverzekeringsprogramma’s op de risicobereidheid
Met hypothese I heeft DNB onderzocht in hoeverre de herverzekeringsprogramma’s aansluiten bij de risicobereidheid (risk appetite) van de verzekeraar. Deze risicobereidheid omvat de aard en omvang van de risico’s die de verzekeraar bereid is te nemen om haar doelstellingen te realiseren. Uit het onderzoek blijkt dat bij drie van de onderzochte herverzekeraars de risk appetite statements onvoldoende zijn uitgewerkt. Zo wordt alleen rekening gehouden met solvabiliteitsdrempels, terwijl andere belangrijke risicofactoren, zoals bijvoorbeeld strategische en reputatierisico’s, ten onrechte buiten beschouwing blijven.
Daarnaast constateert DNB dat er onvoldoende samenhang is tussen het kapitaalbeleid, het herverzekeringsbeleid en de Own Risk and Solvency Assessment (ORSA). Op grond van de Solvency II-richtlijn zijn verzekeraars verplicht een ORSA in te dienen bij DNB, waarin onder meer het risicobeleid van de verzekeraar wordt beschreven. Hoewel in de ORSA van veel verzekeraars drempels en scenario’s zijn opgenomen die bij overschrijding om interventie vragen, zijn die drempels niet altijd consistent overgenomen in het kapitaalbeleid. DNB is hierbij situaties tegengekomen waarin de interventieniveaus in het beleid niet werden toegelicht, of waar bij kleine verzekeraars zelfs helemaal geen schriftelijke documentatie voorhanden was en het beleid slechts ‘in het hoofd’ van de functionarissen aanwezig bleek.
Verder merkt DNB op dat de governance rond het risicomanagement en de ORSA eveneens tekortschiet. Niet alle relevante stakeholders worden meegenomen in de beleidsstukken, en er bestaat weinig aandacht voor klimaatgerelateerde risico’s.
Hypothese IV: De Actuariële Functiehouder
De vierde hypothese van het DNB-onderzoek heeft betrekking op de actuariële functie. Op grond van artikel 272 van de Gedelegeerde Verordening moeten verzekeraars beschikken over een actuariële functie. De AFH heeft daarbij zowel een adviserende als controlerende bevoegdheid inzake diverse wettelijk benoemde onderwerpen, waaronder het toezicht op het herverzekeringsprogramma. Uit de rapportages van de AFH bij de onderzochte verzekeraars blijkt dat er sprake was van verschillende tekortkomingen. Zo was de risicobereidheid niet goed vastgelegd en komt deze onvoldoende overeen met de daadwerkelijke praktijk. Daarnaast ontbrak een duidelijke koppeling tussen de risicobereidheid en het premie- en acceptatiebeleid. Tot slot wijst DNB erop dat het herverzekeringsbeleid niet alle risico’s dekt, wat met name voor kleine schadeverzekeraars een risico vormt, omdat het voor hen juist essentieel is om alle relevante risico’s via herverzekering te mitigeren.
Conclusie
Op basis van het steekproefonderzoek heeft DNB geconcludeerd dat er bij kleine en middelgrote schadeverzekeraars aanzienlijke tekortkomingen bestaan in de herverzekeringsprogramma’s, met name wat betreft de afstemming met de risicobereidheid en het kapitaalbeleid. Daarnaast constateert DNB dat de naleving van Solvency II en de rol van de AFH op dit vlak niet altijd adequaat zijn ingevuld. DNB roept verzekeraars op om, op grond van de getoetste hypothesen, na te gaan in hoeverre de eigen opzet en documentatie rond herverzekeringen op orde is, en benadrukt de noodzaak van adequate herverzekeringsprogramma’s. De toezichthouder merkt tot slot op bij het toezicht te zullen blijven aandringen op een adequate inbedding van het risicobeheer ten aanzien van herverzekeringen.
Keywords
Auteur(s)

