
Werkgeversaansprakelijkheid geen vangnet voor het Rad des Doods
Blog
Een circusartiest valt tijdens een voorstelling uit het Rad des Doods en stelt de organisator van het kerstcircus aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. De rechtbank wijst de vordering af: er is geen sprake van werkgeversaansprakelijkheid. De kantonrechter ziet in de organisator vooral een kaartverkoper, geen werkgever. Want: als Mojo Concerts niet aansprakelijk is voor Dua Lipa’s danspasjes in de Ziggo Dome, waarom zou de organisator van het kerstcircus dat dan wel zijn voor het Rad des Doods?
De casus
In deze zaak (ECLI:NL:RBNHO:2025:3194) gaat het om een artiest die optrad in het Haarlemse kerstcircus en daarbij ernstig gewond raakte tijdens de uitvoering van de act ‘Rad des Doods’. De act werd geboekt via een internationale tussenpersoon en uitgevoerd met eigen materiaal, geleverd en opgebouwd door de artiestengroep zelf. De organisator van het kerstcircus, Duursma Groep Events B.V. (hierna: Duursma), had de kaartverkoop en promotie op zich genomen, maar had de inhoud en uitvoering van het circus uitbesteed aan TT Circusproducties B.V (hierna: TT).
De artiest beroept zich op toepasselijkheid van lid 4 van artikel 7:658 BW; hij zou in de uitoefening van Duursma’s bedrijf arbeid hebben verricht en daarbij voor de zorg voor zijn veiligheid afhankelijk zijn geweest van Duursma. Nu het ongeval zich tijdens de uitvoering van de werkzaamheden heeft voorgedaan, dient Duursma naar het oordeel van de artiest in te staan voor diens schade.
Hoe zit het juridisch?
Artikel 7:658 BW regelt de zorgplicht van de werkgever voor een veilige werkomgeving. Deze bepaling verplicht de werkgever om redelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat werknemers schade lijden tijdens het werk. Lid 4 van deze bepaling biedt bescherming aan personen die buiten dienstverband werkzaamheden verrichten, maar voor wie de opdrachtgever wel verantwoordelijk is voor veilige werkomstandigheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor zzp’ers, freelancers of artiesten, mits zij hun werkzaamheden feitelijk verrichten in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de opdrachtgever.
De Hoge Raad heeft in zijn standaardarrest van 23 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0616) duidelijk gemaakt dat er twee belangrijke voorwaarden zijn voor toepasselijkheid van artikel 7:658 lid 4 BW:
- De werkzaamheden moeten feitelijk tot de bedrijfsuitoefening van de opdrachtgever behoren. Dit betekent niet dat deze werkzaamheden beperkt moeten zijn tot de kern of het wezen van die bedrijfsuitoefening; ook andere werkzaamheden kunnen hieronder vallen.
- De werker moet zich in een positie bevinden die vergelijkbaar is met die van een werknemer. De Hoge Raad stelt dat moet worden onderzocht in hoeverre de werker bij het verrichten van zijn werkzaamheden in zekere mate wordt beschermd doordat hij (mede) afhankelijk is van de zorg van de opdrachtgever voor zijn veiligheid. Relevante beoordelingsaspecten zijn onder andere de feitelijke verhouding, de aard van het werk, de mate waarin de werkgever hierop invloed heeft en de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s.
De stelplicht én bewijslast voor deze voorwaarden rust op degene die zich beroept op toepasselijkheid van de bepaling.
Het oordeel
De kantonrechter oordeelt dat de artiest in dit geval onvoldoende heeft onderbouwd dat aan de twee vereisten van artikel 7:658 lid 4 BW is voldaan.
Ten eerste wordt niet duidelijk gemaakt hoe het uitvoeren van een gevaarlijke circusact, gelet op de wijze waarop Duursma aan haar bedrijf invulling pleegt te geven (promotie en kaartverkoop), feitelijk tot de bedrijfsuitoefening van Duursma behoort. Duursma had geen invloed op de selectie van acts, gaf geen instructies over de uitvoering, en had geen zeggenschap over de werkmaterialen of veiligheidsvoorzieningen. De rechter wijst er expliciet op dat het Duursma was die als investeerder optrad, terwijl TT de organisatie en uitvoering van het circus op zich nam.
De kantonrechter geeft aan dat wanneer deze gedachtegang wordt gevolgd Mojo Concerts – als organisator van Lowlands – materieel werkgever van Charlie XCX, Dua Lipa en Chapell Roan zou zijn. Hoewel zij optreden op het festival dat Mojo organiseert, zijn ze niet in diens dienst en bepaalt Mojo niet hoe hun shows worden uitgevoerd of hoe hun podium wordt ingericht. Die verantwoordelijkheid ligt bij de artiesten zelf of hun directe opdrachtgevers. Zo ook in deze zaak: Duursma stond te ver af van de feitelijke uitvoering om aansprakelijk te kunnen worden gehouden.
Ten tweede heeft eiser volgens de kantonrechter niet onderbouwd dat Duursma daadwerkelijk enige betrokkenheid had bij zijn werkomstandigheden of dat hij voor zijn veiligheid afhankelijk was van Duursma. Het plaatsen van veiligheidsmatten – een enkele suggestie die pas ter zitting werd gedaan – is onvoldoende om materieel werkgeverschap aan te nemen, temeer daar Duursma zich er niet mee bemoeide en dit buiten haar verantwoordelijkheid viel.
Bewijslast en onderbouwing
De zaak laat ook goed zien hoe belangrijk het is dat de eiser zijn stellingen voldoende onderbouwt. De rechter merkt op dat eiser zijn vordering grotendeels baseert op algemene opmerkingen over het organiserende karakter van Duursma’s rol, maar geen concrete feiten aanvoert over hoe Duursma daadwerkelijk invloed uitoefende op zijn veiligheid of werkuitvoering.
Ook het late stadium waarop bepaalde argumenten worden ingebracht, speelt mee in de afwijzing. In dit geval werd pas ter zitting voor het eerst de suggestie gedaan dat valmatten hadden kunnen worden gebruikt. Hoewel het inbrengen van nieuwe stellingen op zitting in principe is toegestaan, gold hier dat het ging om een enkele, betwiste stelling die bovendien niet nader was onderbouwd. Bewijsrechtelijk hield deze daardoor geen stand.
Conclusie
De uitspraak laat zien dat artikel 7:658 lid 4 BW geen vangnet vormt voor elke zelfstandige of opdrachtnemer die schade oploopt bij werkzaamheden. Alleen wanneer de opdrachtgever daadwerkelijk invloed heeft op de uitvoering en veiligheid van het werk, komt aansprakelijkheid in beeld.
Keywords
Auteur(s)
