
Stelplicht voor aansprakelijkheid beroepsziekten
Blog
De zaak waarin NedTrain niet aansprakelijk is gehouden voor gezondheidsschade die dertig geïntimeerden hebben geleden door blootstelling aan chroom-6, heeft een vervolg gekregen. Eisers hebben cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak van het hof. De recent gepubliceerde conclusie van A-G Hartlief (ECLI:NL:PHR:2025:286) strekt nu tot verwerping van cassatieberoep. Hoewel hij met het hof van mening is dat eisers niet aan hun stelplicht en bewijslast hebben voldaan, erkent Hartlief dat ‘een dergelijke afloop van deze zaak iets onbevredigends heeft’. In dit blog wordt de conclusie van de A-G besproken, met bijzondere aandacht voor de vereisten voor de stelplicht bij aansprakelijkheid voor gezondheidsschade.
Achtergrond
In onderhavige zaak hebben eisers als bijstandsgerechtigden deelgenomen aan het re-integratieproject ‘tROM’ van de gemeente Tilburg. Dit project ondersteunde bijstandsgerechtigden bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. In de periode van 2004 tot en met 2010 verrichtten eisers in het kader van dit project werkzaamheden aan vijftien museumtreinen (onder andere van het Spoorwegmuseum) op het terrein van NedTrain. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het verwijderen van oude verflagen.
Uit een onderzoek van het RIVM in 2019 is gebleken dat de oude verflagen van deze treinen chroom-6 bevatten. Deze stof werd vroeger als coating op metaal aangebracht om te voorkomen dat er roestvorming optreedt. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw was bekend dat blootstelling aan chroom-6 op langere termijn kan leiden tot ernstige gezondheidsschade.
De gemeente Tilburg, NedTrain en Stichting Nederlands Spoorwegmuseum zijn de ‘Regeling tegemoetkoming chroom-6’ overeengekomen. Alle eisers hebben op grond van deze regeling aanspraak kunnen maken op een eenmalige financiële tegemoetkoming van € 7.000 netto. Blijkbaar achtten eisers dit bedrag onvoldoende; zij hebben NedTrain aansprakelijk gesteld voor gezondheidsschade als gevolg van blootstelling aan chroom-6 tijdens hun werkzaamheden.
Eerste aanleg en hoger beroep
In eerste aanleg heeft rechtbank Zeeland-West-Brabant de vorderingen van eisers gegrond op artikel 7:658 en 7:611 BW afgewezen, omdat NedTrain geen werkgever was van eisers. Wel werd NedTrain aansprakelijk gehouden op grond van artikel 6:162 BW en is de vordering tot vergoeding van angstschade toegewezen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure.
In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat geïntimeerden (eisers in cassatie) aan hun stelplicht hebben voldaan, waardoor niet is komen vast te staan dat zij tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden gezondheidsschade hebben geleden als gevolg van blootstelling aan chroom-6.
Eisers hebben enkel gesteld dat iedere eiser tijdens zijn of haar werkzaamheden aan chroom-6 is blootgesteld. Zij hebben hun vorderingen bewust uitsluitend toegelicht met algemene stellingen die voor hen gezamenlijk gelden. Daarnaast is slechts een geanonimiseerde lijst met informatie per individu overlegd. Het hof oordeelde dat dit onvoldoende is om aan de stelplicht te voldoen.
Volgens het hof hadden eisers per individu ten minste moeten stellen en – gelet op de betwisting door NedTrain – ook moeten onderbouwen:
- In welke periode hij/zij heeft deelgenomen aan het tROM-project;
- Welke werkzaamheden hij/zij in welke periode heeft verricht;
- Aan welke gezondheidsklachten hij/zij lijdt.
Bovendien geldt dat de enkele mogelijkheid dat blootstelling aan chroom-6 in het algemeen bepaalde gezondheidsschade kan veroorzaken, onvoldoende is om een causaal verband aan te nemen. Per eiser moet voldoende concreet worden gesteld en onderbouwd dat sprake is geweest van substantiële blootstelling en van concrete gezondheidsklachten die hun oorzaak vinden in blootstelling aan chroom-6.
Dat het volgens eisers ondoenlijk zou zijn om de individuele situatie van iedere geïntimeerde te duiden en dit onwenselijk is uit privacyoverwegingen, volgt het hof niet. Eisers hebben er immers zelf voor gekozen hun vorderingen in één procedure te bundelen. Bovendien ligt het op hun weg om aan te geven wanneer zij op het tROM-project hebben gewerkt en welke werkzaamheden zij hebben verricht, nu deze informatie hen betreft en zij bij uitstek daarover beschikken.
Nu eisers niet aan hun stelplicht hebben voldaan, is het hof niet toegekomen aan de beoordeling of er sprake is geweest van onrechtmatig handelen.
Conclusie van de A-G
In cassatie klagen eisers dat het hof ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vordering tot immateriële schadevergoeding, te hoge eisen heeft gesteld aan de stelplicht en de drempel voor aansprakelijkheid te hoog heeft gelegd. De A-G adviseert als volgt.
Ten eerste heeft het hof wel een oordeel gegeven over de vordering tot immateriële schadevergoeding. Het oordeel dat niet aan de stelplicht is voldaan, geldt volgens de A-G ook ten aanzien van deze vordering. Het hof hoefde de term ‘angstschade’ niet uitdrukkelijk te noemen.
Ten tweede heeft het hof geen te hoge eisen gesteld aan de stelplicht en is de drempel voor aansprakelijkheid niet te hoog gelegd. Een gedegen onderbouwde betwisting van de stellingen van de partij op wie de stelplicht rust, kan volgens de A-G meebrengen dat hogere eisen worden gesteld aan de onderbouwing van die stellingen. NedTrain heeft in haar verweer aangevoerd dat er niet gedurende de gehele periode van 2004-2010 chroom-6 is vrijgekomen, dat niet elke geïntimeerde werkzaamheden heeft verricht waarbij directe blootstelling aan chroom-6 heeft kunnen plaatsvinden en niet elke geïntimeerde lang genoeg werkzaamheden heeft verricht om gezondheidsschade te kunnen hebben opgelopen.
Gezien dit verweer, volstonden de algemene stellingen van eisers niet volgens de A-G.
Dit geldt des te meer nu uit het rapport van het RIVM volgde dat:
- Niet bij elke minimale blootstelling aan chroom-6 een kans op gezondheidsschade bestaat. Deze kans hangt af van de aard, intensiteit, frequentie en duur van de blootstelling.
- De periodes waarin en de duur dat deelnemers werkten sterk uiteen liepen van minder dan één dag tot meer dan 500 dagen.
- De helft van de deelnemers minder dan dertig dagen op het terrein van NedTrain heeft gewerkt.
- In periodes van geen of verminderde blootstelling herstel van eventuele gezondheidsschade mogelijk is.
Gelet hierop, hadden eisers ten minste concreter – ‘exact’ is niet vereist – kunnen aanvoeren wie wanneer welke werkzaamheden verrichtte. Het overleggen van een geanonimiseerd overzicht met informatie per individu volstaat daarvoor niet. Het hof heeft dan ook geen onredelijke eisen gesteld door te overwegen dat iedere eiser individueel moet stellen en onderbouwen dat ieder van hen gezondheidsschade heeft geleden als gevolg van blootstelling aan chroom-6 tijdens het tROM-project.
Het hof mocht tot slot in het midden laten of NedTrain onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de vorderingen van eisers al strandden op de vereisten van causaal verband en schade wegens het niet voldoen aan de stelplicht. Ook de mogelijkheid van schade is niet aannemelijk gemaakt, omdat niet is voldaan aan de stelplicht.
Het laatste onderdeel in cassatie, dat tevergeefs probeert het dictum van het arrest te wijzigen in een niet-ontvankelijkheidsverklaring, faalt ook. In deze zaak heeft het hof immers een inhoudelijke beslissing kunnen geven, waardoor volgens de A-G afwijzing van de vorderingen het juiste dictum is.
Afsluiting
De slotsom van de conclusie is dat eisers met lege handen komen te staan, terwijl vermoedelijk enkele personen wel recht op schadevergoeding zouden hebben gehad indien hun vorderingen per individu waren onderbouwd. Deze afloop heeft, zoals Hartlief dat verwoordt, inderdaad iets onbevredigends. Tegelijkertijd signaleert Hartlief dat de rek binnen het aansprakelijkheidsrecht er wel uit is.
Om personen met beroepsziekten beter tegemoet te komen aan de hindernissen die het aansprakelijkheidsrecht opwerpt, voorzien werkgevers en de politiek steeds vaker in een specifieke vergoedingsregeling buiten het aansprakelijkheidsrecht om. Een andere mogelijke oplossing wordt gezien in een verplichting voor werkgevers om een directe verzekering af te sluiten voor werkgerelateerde gezondheidsschade.
Het feit blijft dat het huidige stelplicht- en bewijslastregime binnen het aansprakelijkheidsrecht hoge eisen stelt. Dat kan in een zaak als de onderhavige nadelig uitpakken voor benadeelden met een beroepsziekte. Zij komen met lege handen te staan. In dit geval resteert hen slechts een eenmalige, beperkte financiële tegemoetkoming als schrale troost.
Het is nu wachten op het oordeel van de Hoge Raad.
Keywords
Auteur(s)

Advocaat aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht bij DeHaan Advocaten & Notarissen

