Advies aan de Hoge Raad: geen ambtshalve toetsing of is voldaan aan de verplichting om bepaalde informatie te verstrekken op een duurzame drager
Blog
In zijn conclusie van 10 oktober 2025 (ECLI:NL:PHR:2025:1093) geeft procureur-generaal Wissink advies aan de Hoge Raad naar aanleiding van door de kantonrechter Amsterdam gestelde prejudiciële vragen over ambtshalve toetsing aan onder andere de verplichting om bepaalde informatie aan de consument-verzekeringnemer te verstrekken op een duurzame drager.
Waar gaat de zaak over?
Achmea stelt bij de kantonrechter Amsterdam een vordering in tegen een consument, strekkende tot betaling van premie verschuldigd uit hoofde van een online bij het Achmea-label FBTO afgesloten schadeverzekeringsovereenkomst. De consument laat verstek gaan. De kantonrechter overweegt in een tussenvonnis dat hij ambtshalve dient te onderzoeken of Achmea heeft voldaan aan bepaalde informatieverplichtingen. Achmea wordt in de gelegenheid gesteld om nadere informatie in het geding te brengen over de voor of bij het sluiten van de verzekering verstrekte informatie.
In een tweede tussenvonnis overweegt de kantonrechter dat het niet duidelijk is of bij de ambtshalve toetsing onderscheid moet worden gemaakt tussen essentiële en niet-essentiële informatieplichten. Bovendien is niet duidelijk voor de kantonpraktijk, mocht er een verplichting tot ambtshalve toetsing bestaan, wanneer geacht mag worden dat de informatie is verstrekt op een duurzame drager, en als dat niet het geval is, wat de sanctie daarop zou moeten zijn. De kantonrechter heeft vervolgens prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.
Conclusie van P-G Wissink
In zijn conclusie geeft P-G Wissink een uitgebreide analyse van de diverse informatieverplichtingen voortvloeiende uit de Richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten en de Richtlijn verzekeringsdistributie, en tevens de omzettingsbepalingen in de Wft en het BGfo. Na een uitvoerige bespreking komt Wissink bij randnummer 6.57 tot het volgende antwoord op de eerste vraag
“De rechter dient (i) de informatieplichten van de Richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten en van de Richtlijn verzekeringsdistributie waaraan de wet een specifieke sanctie verbindt en (ii) de essentiële informatieplichten van deze richtlijnen ambtshalve toe te passen. Op grond van art. 6:193f onder e BW zijn als essentiële informatieplichten aan te merken de informatieplichten in de Richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten en de Richtlijn verzekeringsdistributie die zijn omgezet op basis van art. 4:20 Wft of art. 4:25b Wft in art. 57, art. 61 lid 1 onder d, art. 63a, art. 77 lid 1, art. 78 lid 1, art. 79 lid 1, art. 86f lid 2 onder k en art. 86i lid 1 onder a, b, c, d, e, g en h, en lid 4 BGfo. Dit omvat tevens de informatieplichten waaraan de wet een specifieke sanctie verbindt. Ten aanzien van deze informatieplichten moet de rechter ambtshalve onderzoeken of uit de stellingen van de financiëledienstverlener en/of verzekeringsdistributeur en de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat daaraan is voldaan op de wijze zoals voorgeschreven in 4:19 lid 2 Wft. De rechter dient niet ambtshalve te toetsen of is voldaan aan de verplichting om deze informatie te verstrekken op een duurzame drager. De rechter dient evenmin ambtshalve te toetsen of het informatiedocument conform art. 65b BGfo is opgemaakt en verstrekt, met daarin de informatie genoemd in art. 66b BGfo.” [onderstreping toegevoegd]
Geen ambtshalve toetsing verstrekking op duurzame drager
Van belang is het advies van Wissink dat de rechter niet ambtshalve dient te toetsen of is voldaan aan de verplichting om deze informatie te verstrekken op een duurzame drager. Immers, in een reeks van uitspraken heeft de Geschillencommissie Kifid daarover in het verleden anders geoordeeld. Met die lijn werd gebroken nadat de Commissie van Beroep van Kifid in een uitspraak van 17 juni 2024 besloot dat de Geschillencommissie ten onrechte ambtshalve heeft getoetst aan artikel 5 lid 1 Richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten.
Volgens Wissink berust de ambtshalve toetsing van essentiële informatieplichten op de gedachte dat het gaat om (mede) voor de wilsvorming essentiële informatieplichten. Dit pleit tegen het aannemen van een plicht om ambtshalve te toetsen of is voldaan aan een bepaling met een dossiervormingsfunctie. Het vereiste van informatieverschaffing op een duurzame drager als bedoeld in artikel 5 lid 1 Richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten en in artikel 20 lid 5 en 23 lid 2 e.v. Richtlijn verzekeringsdistributie behoeft niet ambtshalve getoetst te worden, nu dit vereiste een dossiervormingsfunctie heeft en de Nederlandse regels ter omzetting van de genoemde bepalingen uit deze richtlijnen op dit punt niet als essentieel worden aangemerkt in artikel 6:193f onder e BW.
Wanneer is voldaan aan het vereiste van een duurzame drager?
Als de consument een beroep doet op het niet voldaan zijn aan de eisen die worden gesteld aan verstrekking van de vereiste informatie op een duurzame drager, zal de rechter moeten beoordelen of in het concrete geval aan dat vereiste is voldaan. Daar gaat de derde prejudiciële vraag over. Maar het advies van Wissink luidt dat deze vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van een prejudiciële beslissing. Wel zou de Hoge Raad enige overwegingen kunnen wijden aan een of meer van de in de derde vraag genoemde gevalstypen. In dat verband verwijzen wij naar de beschouwingen van Wissink in randnummer 10.36 e.v.
Pdf-bestand op website?
Interessant is vooral de door Wissink in randnummer 10.41 genoemde mogelijkheid dat de website onderdeel is van de toeleiding van de consument naar een andere duurzame drager (bijvoorbeeld een pdf-bestand) die kan worden gevonden op de website. Ook in dat geval zal moeten zijn voldaan aan de vereisten dat de informatie is ‘verstrekt’ op een ‘duurzame drager’. Dit moet worden getoetst in het licht van alle omstandigheden van het geval. Deze mogelijkheid heeft volgens Wissink wellicht mede een rol gespeeld bij het eerdergenoemde oordeel van de Commissie van Beroep van Kifid waarin is geoordeeld dat de verzekeraar met de in die zaak beschreven combinatie van mogelijkheden, indien zij in een volgend geval voldoende aannemelijk kan maken dat deze beschrijving feitelijk juist is, voldoet aan het criterium dat de voorwaarden zijn verstrekt op een duurzame drager.
Geen vernietiging bij beroep op nakoming verzekering
Van belang is verder nog de vraag of een sanctie(model) ook toepasbaar is indien de consument uitvoering van de verzekering vraagt dan wel zich beroept op de verzekeringsvoorwaarden.
Het antwoord van Wissink op die vraag luidt ontkennend. Het gaat hier om gevallen waarin de consument − ondanks de omstandigheid dat sprake is geweest van een voldoende ernstige schending van een of meer essentiële informatieplichten − nakoming vordert van de verzekeraar, dat wil zeggen aanspraak maakt op een verzekeringsuitkering. Daarbij maakt het niet uit of sprake is van een geschil tussen partijen over de uitleg van de verzekeringsovereenkomst. De consument die zich beroept op nakoming van de verzekering door de verzekeraar, ziet kennelijk af van de mogelijkheid om deze (geheel of gedeeltelijk) te vernietigen.
Arrest van de Hoge Raad
We zullen het arrest van de Hoge Raad uiteraard moeten afwachten voor meer duidelijkheid. Niettemin geeft de conclusie van Wissink bruikbare inzichten in deze weerbarstige materie.
Keywords
Auteur(s)

