
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden: ‘onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Yarden zich niet met succes op de en-bloc-clausule zal kunnen beroepen’
Blog
In 2007 heeft Yarden Uitvaartverzekeringen n.v. (hierna: de Verzekeraar) alle bij hem lopende natura-uitvaartverzekeringen omgezet in sommenverzekeringen. In 2018 is vastgesteld dat deze omzetting niet conform de verzekeringsvoorwaarden heeft plaatsgevonden, waardoor de omzetting geen effect c.q. rechtsgevolg heeft. Met de kostenstijgingen van de in het pakket van de naturaverzekeringen opgenomen diensten en producten heeft de Verzekeraar vanaf 2007 geen rekening gehouden. Voor deze kosten moest de Verzekeraar zijn ‘technische voorziening’ aanzienlijk verhogen, waardoor hij niet meer voldeed aan de wettelijke solvabiliteitseisen. Daardoor was de Verzekeraar wettelijk verplicht (artikel 3:135 lid 1 Wft) om een herstelplan in te dienen bij De Nederlandsche Bank (hierna: DNB).
Een onderdeel van het herstelplan is een beperking van de rechten die de verzekeringnemers aan hun bij de Verzekeraar afgesloten natura-uitvaartverzekering kunnen ontlenen. Deze maatregel houdt in dat vanaf 1 januari 2020 de jaarlijkse kostenstijgingen van de diensten en producten uit het pakket niet langer voor rekening van de Verzekeraar, maar voor de verzekeringnemer komen. De Verzekeraar doet daarvoor een beroep op de in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen en-bloc-clausule.
Een deel van de verzekeringnemers is het niet eens met de toepassing van de en-bloc-clausule door de Verzekeraar. Zij stellen zich onder andere op het standpunt dat het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Over deze rechtsvraag hebben verschillende instanties zich uitgelaten. Naast de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: de Commissie)1 heeft ook de burgerlijke rechter c.q. de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Kantonrechter)2 zich in eerste aanleg over deze kwestie gebogen. Vervolgens heeft in hoger beroep het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof)3 zich eveneens over deze rechtsvraag uitgelaten. Wat is er tot nu toe hieromtrent overwogen?4
De Commissie5
Het uitgangspunt voor de beoordeling van de Commissie is dat een verzekeringsovereenkomst tot doel heeft om een bepaald risico dat de verzekeringnemer loopt over te dragen aan de Verzekeraar, die hiervoor premie(s) ontvangt. De en-bloc-clausule geeft de Verzekeraar de mogelijkheid om de verzekeringsvoorwaarden van een bepaalde categorie verzekeringen of van alle verzekeringen eenzijdig te wijzigen. Daarmee is de Verzekeraar bevoegd een deel van het risico dat de verzekeringnemer aan de Verzekeraar heeft overgedragen, weer terug bij de verzekeringnemers te leggen. Een dergelijke eenzijdige bevoegdheid verhoudt zich in beginsel niet met de aard van de verzekeringsovereenkomst en van deze bevoegdheid mag naar het oordeel van de Commissie dan ook slechts onder uitzonderlijke omstandigheden gebruik worden gemaakt.
De Commissie komt tot het oordeel dat het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De Commissie beoordeelt niet of de door de Verzekeraar gemaakte keuzes wat betreft de inhoud juist zijn, maar of het besluit om de rechten van de verzekeringnemers eenzijdig te beperken zorgvuldig en op de juiste wijze tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de Commissie is dat het geval, omdat de maatregelen een noodzakelijk onderdeel betreffen van het herstelplan dat in opdracht van DNB is opgesteld, door DNB is goedgekeurd en onder toezicht van DNB en de door haar aangewezen (stille) bewindvoerder is uitgevoerd. De Verzekeraar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het beroep op de en-bloc-clausule noodzakelijk was om weer te kunnen voldoen aan de wettelijke solvabiliteitseisen en de Verzekeraar daarmee een afwikkeling of een faillissement heeft kunnen voorkomen. In het geval van een faillissement waren de verzekeringnemers zeer waarschijnlijk slechter af geweest.
De impact van het beroep op de en-bloc-clausule is voor de verzekeringnemers relatief gering. De kostenstijgingen voor de verzekeringnemers betreffen een relatief gering bedrag dat jaarlijks op voorhand wordt aangekondigd, zodat de verzekeringnemers maatregelen kunnen treffen om deze kostenstijgingen op te vangen, bijvoorbeeld door te sparen of een aanvullende sommenverzekering af te sluiten. Daarnaast kan door de verzekeringnemers worden gekozen om bepaalde onderdelen van het pakket niet uit te voeren. Het belang van de verzekeringnemers om niet met deze kostenstijgingen c.q. extra uitgaven te worden geconfronteerd weegt niet op tegen de voor de verzekeringnemers nadeligere scenario waarbij sprake is van een faillissement van de Verzekeraar. De jaarlijkse kostenstijgingen komen derhalve voor risico van de verzekeringnemers.
De belangen van de verzekeringnemers worden onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet onevenredig hard geschaad door het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule, ten opzichte van het belang van de Verzekeraar om met de getroffen maatregel te kunnen voldoen aan de wettelijke solvabiliteitseisen. Het belang van de Verzekeraar bij de continuïteit van zijn onderneming dient immers in dit geval ook het belang van de verzekeringnemers. Onder deze uitzonderlijke omstandigheden heeft de Verzekeraar derhalve een beroep mogen doen op de en-bloc-clausule en is dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar
De Kantonrechter
De Kantonrechter overweegt dat de indruk bestaat dat de Verzekeraar op voorhand uit was op het toepassen van de en-bloc-clausule uitsluitend ten aanzien van de naturapakketpolissen om zo de omzetting uit 2007 van de naturapakketpolissen naar sommenpolissen te compenseren. Het herstelplan overtuigt de Kantonrechter in dit licht vooralsnog onvoldoende. De beoordeling van het herstelplan ziet slechts op de vraag of de Verzekeraar aan zijn solvabiliteitseisen voldoet. Het past in kort geding niet om de keuzes die door de Verzekeraar zijn gemaakt te toetsen. Dat is voorbehouden aan de bodemrechter (hierna: de Bodemrechter). De Kantonrechter bepaalt dat de Verzekeraar uitvoering moet geven aan zijn verplichtingen uit de verzekeringspolis zoals die gold voor 1 juli 2019 totdat in een bodemprocedure is beslist, omdat niet is uitgesloten dat de Bodemrechter tot het oordeel komt dat het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, derhalve maatschappelijk onaanvaardbaar moet worden geacht. Dit oordeel van de Kantonrechter luidt derhalve anders dan het oordeel van de Commissie hieromtrent.
Het Hof
Het Hof vernietigt het vonnis van de Kantonrechter. In een buitengewoon uitvoerig arrest dat op de lijn van de beoordeling van de Commissie ligt overweegt het Hof kort samengevat het volgende. In eerste instantie komt het Hof tot het oordeel dat het vonnis van de Kantonrechter vernietigd moet worden vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang bij de vorderingen van de geïntimeerden. Hoewel het uitzonderlijk is dat de vorderingen daarna alsnog inhoudelijk worden beoordeeld, heeft het Hof gemeend dat in deze kwestie toch te moeten doen. Het inhoudelijk oordeel van de Kantonrechter blijft anders in de lucht hangen, met verregaande negatieve gevolgen voor de Verzekeraar. Het Hof concludeert dat de vorderingen na een inhoudelijke beoordeling niet toewijsbaar zijn, ook al zou sprake zijn van een spoedeisend belang. Hierna ga ik slechts in op de rechtsvraag of het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het Hof komt tot de tussenconclusie dat de Verzekeraar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het inroepen van de en-bloc-clausule noodzakelijk was om op de wettelijke vereiste korte termijn te voldoen aan de voor hem geldende solvabiliteitseis. De Verzekeraar heeft ook aannemelijk gemaakt dat hij, in de situatie dat hij niet (tijdig) zou voldoen aan de solvabiliteitseis, zijn vergunning6 zou hebben verloren en vervolgens failliet zou zijn gegaan. Het Hof overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de Verzekeraar er zodanig slecht voorstond dat ingrijpende maatregelen getroffen moesten worden. Het Hof vindt het daarbij aannemelijk dat de solvabiliteit van de Verzekeraar niet alleen verbeterd moest worden, maar ook dat dit op korte termijn moest gebeuren. Het Hof oordeelt dat de Verzekeraar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het inroepen van de en-bloc-clausule noodzakelijk was om op de wettelijk vereiste korte termijn te voldoen aan de voor hem geldende solvabiliteitseis. De Verzekeraar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zijn vergunning zou hebben verloren en failliet zou zijn gegaan, indien hij niet tijdig zou voldoen aan de voor hem geldende solvabiliteitseis. Eveneens is aannemelijk dat geïntimeerden net als andere verzekerden met een naturapakketpolis, ook met het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule, beter af zijn geweest dan in de situatie dat de Verzekeraar failliet zou zijn gegaan. Geïntimeerden hebben er dus zelf ook belang bij dat de Verzekeraar zich op de en-bloc-clausule kan beroepen. Gelet hierop is het naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk dat de Bodemrechter zal oordelen dat het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De Bodemrechter
Het Hof lijkt de rechtsvraag op dezelfde wijze te beantwoorden als de Commissie, in tegenstelling tot de Kantonrechter. Het laatste is hieromtrent nog niet gezegd. Is het beroep van de Verzekeraar op de en-bloc-clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Het is nu aan de Bodemrechter om die knoop door te hakken.
Noten
1 Kifid GC 2020-696, 2020-697 en 2020-806.
2 Rechtbank Midden-Nederland 11 september 2020, ECLI:RBMNE:2020:3843.
3 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9903.
4 Zie: W.A.M. Jitan, ‘Kifid: Geschillencommissie zet lijn uit over de Yarden-pakketpolis met een en-bloc-bepaling!’, VAST 2020/B-0042 en W.A.M. Jitan, ‘Derde richtinggevende uitspraak Geschillencommissie Kifid in lijn met eerdere uitspraken over de Yarden-pakketpolis met een en-bloc-bepaling’, VAST 2020/B-0047.
5 In deze uitspraken – hierin consumenten genoemd – gaat het om de verzekeringnemers die een klacht hebben ingediend bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening.
6 Op grond van art. 1:104 lid 2 sub c Wft wordt de vergunning ingetrokken van de verzekeraar die niet voldoet aan het minimumkapitaalvereiste wanneer de Nederlandsche Bank het ingediende herstelplan duidelijk ontoereikend acht.
Keywords
Auteur(s)
